Foto’s vertellen soms meer dan duizend woorden. Zoals deze foto, die ik deze week in de krant zag staan. Het zou de perfecte foto kunnen zijn voor een schrijfoefening, om de verbeelding te trainen. De foto is geen klikvoer, en toch wil ik hem delen, er een stukje aan wijden, omdat hij me al dagen achtervolgt, tezamen met een schaduw van sluiperig verdriet. Nochtans zijn er veel situaties zoals deze, waar ik, net als iedereen, even naar kijk, de details doorneem met afgrijzen of nieuwsgierigheid. Uit sensatiezucht misschien, om dan snel verder te scrollen naar de outfits op de rode loper van de Oscars, of naar die wereldgoal in een midweek match van de Premier League. Niet zo met deze foto.
Achter een door politielint verzegelde deur wacht een kat op de vertrouwde aai over haar rug, waarna ze uit dank haar staart zal rechten. Ze begrijpt er niets van, van het lege huis, waarom een onbekende man in een blauw uniform snel een paar kattenkorrels in haar bakje dumpt. Gisteren werd ze nog geknuffeld door een jongen van tien en een meisje van twaalf, wie weet ook nog door hun moeder. Ze is aangehouden. Haar zoontje is niet meer, hij is door haar vergiftigd. Zijn oudere zus ook, zij heeft het wel gehaald. De krant meldt dat ze uit haar coma is ontwaakt. Haar leven zal nooit meer hetzelfde zijn. Het zal opgedeeld zijn in twee stukken: de periode voor die dag, en wat erna kwam. Er is een kans dat ze het te boven komt, ooit. Of ook niet. Misschien gaat ze aan zelfverminking doen, aan liquid drugs of, later, aan foute mannen. Misschien kwijnt ze onopgemerkt en langzaam weg op de pechstrook van het leven, als een noveenkaars die tergend langzaam uitdooft. Ja, er zal wel ergens een familielid of instelling zijn die zich over haar ontfermt. Toch laat ze me niet los.
Het gaat hem niet over haar verdriet, besef ik. Het gaat over het mijne. Over het uwe, dat van radeloze vluchtelingen, iedereen die door verlies en pijn getroffen wordt. Wanneer het begonnen is, vroeg ik me af, dat ik-voel-me-down-maar-ik-weet-niet-goed-waarom gevoel. Ik zweer het u, het daagde me pas terwijl ik dit stukje schreef. Meer dan een week geleden moet ik, samen met tien anderen, een paar minuten over mezelf spreken. Als spreekoefening. De opdracht is om, behalve de gebruikelijke clichés, onze grote droom erin te verweven. En iets over onze moeder. De openhartigheid van de andere sprekers verrast me. Ik blijf talmen en ben als een van de laatsten aan de beurt. Het gaat goed, ik vertel als een boek, het publiek hangt aan mijn lippen. Dan vertel ik het, bijna terloops. Hoe moeder, twaalf jaar geleden ondertussen, uit het leven is gestapt. Op spectaculaire wijze, voegde ik er nog aan toe, meer uit onhandigheid dan dat het de kranten heeft gehaald. Dat deed het namelijk niet. Daarna vergeet ik het weer. Ik vertel over mijn droom om een boek te schrijven, dat die bijna is verwezenlijkt. Met fierheid vertel ik dat de eindredactie er aankomt. Het is een beklijvende roman, geen autobiografisch boek. Toch zijn er ontegensprekelijk een paar elementen uit mijn leven ingeslopen. De moeder van de hoofdfiguur speelt een niet onbelangrijke rol, in dezelfde setting als mijn eigen moeder. Je moet altijd schrijven over wat je kent, luidt een basisregel. Vandaar dus, maak ik me wijs. In het boek loopt het wel goed af met de moeder, legendarisch zelfs. Eigenlijk wilde ik dit stiekem voor mezelf houden, als een soort van stille genoegdoening. Alsof ik met mijn pen een nieuw verleden kan creëren, dat veel rooskleuriger is. Misschien doet het dat ook, op een manier die ik nog niet begrijp. Wat ik wel begrijp is dat ook mijn leven in twee stukken is verdeeld, misschien zelfs drie: de periode ervoor, en die erna. Ik heb het niet slecht gedaan, vind ik zelf, het zogenaamde verwerkingsproces. Anders deed ik nu niet de dingen die ik deed. En toch is er af een toe een dag, een week, soms twee, dat het me terug even overvalt. Dan weet ik dat ik het moet toelaten, het durven delen. Omdat verdriet uiteindelijk verbindt. Omdat gedeelde smart halve smart is. Tot het, als een mooi bloempje in een hoekje van het gras, terug het gezelschap zal dulden van lentebloemen, onstuimig in hun ongeduld om hun witte of gele schoonheid te ontbolsteren.
Ik denk aan het meisje van twaalf, en de troosteloze poes. Ik wil ze beide figuurlijk omarmen. Ik wil haar toekomst schrijven op de wolken die ze boven haar voorbij ziet drijven met de wind. Voor haar schrijf ik zinnen gevuld met liefde en geborgenheid, met gillerige meisjesgrappen, de smaak van heilige tranen en vooral: de droom die, ondanks haar wonden, op een dag op haar pad zal komen. Die droom zal haar opzoeken, elke dag van haar leven blijven aankloppen, tot ze hem zal herkennen en verwelkomen. De droom zal geduld oefenen, wachten tot een lichtstraal verraadt dat haar hart ontkrampt, opnieuw geopend is. Dan zal de droom stilletjes naar binnen glippen, om nooit meer weg te gaan. Het is die dag dat een geheime glimlach haar lippen zal beroeren, dat het leven haar op een duizendarmig bed omhoog zal tillen. Het ga je goed, lieve meid.
Recente reacties