De schemering liet op zich wachten, maar toen ze kwam duwde ze de zon in geen tijd kopje onder, zoals kwajongens in het zwembad een nietsvermoedend slachtoffer te grazen nemen. De Bierbeekpleindreef oogde griezelig verlaten en de stilte van het aanpalende Heverleebos werd enkel doorbroken door een ritmisch, metalen knakgeluid. Het was afkomstig van de pedaalslag van Antony’s BMX fiets, een zwarte Mongoose met een coole, rode strip op de banden. Hij had geen idee dat die knak op het punt stond zijn leven te veranderen.
Antony had bij pa aangedrongen op een onmiddellijk herstel. ‘Het zit ‘m in de trapas,’ dacht pa. ‘Hij moet dus naar Willy.’ Net nu kleefde er op het etalageraam van “Willy’s bikes” een A4 met de boodschap dat hij twee weken in vakantie was. Er zat dus niets anders op dan geduld te oefenen. Willy was nu eenmaal een kennis die altijd een vriendenprijsje maakte, ook al wuifde ma de kortingen voor de vorm altijd eerst weg. Antony’s maats van de Vier Musketiers, zoals hij en zijn 3 BMX vrienden hun stuntclubje hadden gedoopt, hadden hem eerst nog uitgelachen met de pedaalknak. Twaalfjarigen jenden elkaar nu eenmaal graag, maar het lachen was snel omgeslagen in gapende monden, toen Antony als eerste van de Musketiers in een lip trick was geslaagd. Hij had in het skatepark een langere en snellere aanloop genomen dan gewoonlijk en was resoluut tegen de kwartpijp omhoog gepeddeld, tot hij haast verticaal in de lucht had gebalanceerd. Tijdens de korte zweefvlucht was hij behendig een kwartslag gedraaid en met zijn achterwiel precies op de betonnen rand geland, zodat hij zich, zonder een voet aan grond te zetten, had kunnen draaien en weer triomfantelijk naar beneden was gesjeesd. ‘Heb je me zien airen?’ had hij gesnoefd. ‘En nu gijlie!’
Aan dat moment van glorie moest Antony denken toen hij de kruising van de dreef met de Kerspelstraat naderde. Hij moest haast maken. Pa zou hem beslist een standje geven wanneer hij niet voor donker thuis was. De grootste kick was het moment geweest dat hij airborn was, ook al duurde dat hooguit een seconde. Antony dwarste het kruispunt en draaide zijn hoofd naar rechts, dwangmatig zelfs, in de richting van de 977 graven van Heverlee War Cemetery. Ze leken op grote, massieve dominostenen, met Engelse discipline keurig geschikt in statige rijen. Door het opkomende maanlicht zagen ze er nog witter uit dan ze al waren. Hier lagen de helden van het luchtruim. Hij had het verleden jaar gegoogeld op zijn iPad: hier rusten piloten en bemanningen van de R.A.F. hun eeuwige rust, de helden die tijdens de tweede wereldoorlog stoer bommen waren gaan droppen boven Nazi Duitsland. Eensklaps voelde hij zich beschaamd dat zijn vlucht van een seconde sowieso iets had voorgesteld. Van sommigen had hij opgezocht hoe ze aan hun einde waren gekomen. Veelal waren ze boven Belgisch grondgebied door Duitse jachtvliegtuigen neergehaald en hadden ze na de oorlog hier hun definitieve rustplaats gekregen. Op Heverlee War Cemetery lagen ook een paar soldaten uit WOI. Zij leken er niet echt bij te horen en waren al zeker geen piloten: ze waren er bijgelegd bij gebrek aan een beter alternatief.
Het soldatenkerkhof had de vorm van een omgekeerde trechter, zodat je de indruk kreeg dat indien je de eerste steen kon omduwen, alle andere snel zouden volgen, alsof de bewoners in hun gesneuvelde lot een geheime, onbreekbare band met elkaar hadden gesmeed. Antony liet zijn blik zwerven over het zwijgende marmerveld, terwijl een bosuil oehoeënd het meesterschap over de nakende nacht opeiste. Hij vond het best akelig, verhoogde zelfs even het ritme van de pedaalknak. Maar de begraafplaats had ook iets aantrekkelijk, als de lokroep van een deur die in een donkere ruimte snerpend open scharniert en een geheimzinnige streep licht laat naar binnen vallen. Dat licht, onheilspellend en onweerstaanbaar, openbaarde zich als een soort bliksembol boven een grafsteen rechts achteraan, waar de trechter bijna zijn volle spanwijdte bereikte. Antony kneep zijn remmen dicht en bleef gefascineerd staren. Niet omdat hij het wilde. Omdat iets in hem dwong om ernaar te kijken. Het overstemde zelfs zijn reflex om met volle gewicht de trappers aan te duwen en zich uit de voeten te maken en. De metalen tik zou de geesten zeker verjagen, als die er waren. Geesten moesten er zijn, daar bij het licht, dat boven het graf voortdurend van vorm en helderheid veranderde en Antony hypnotiseerde. Hij sprong van de fiets en dropte de BMX tegen de haag van het kerkhof.
Niet zonder moeite lichtte Antony het hengsel van het metalen toegangshekje. Hij betrad de centrale laan, zonder de lichtbol een seconde uit het oog te verliezen. Hij bleef een moment staan om te zien wat er zou gebeuren, of het licht hem tegemoet zou komen. Maar het bleef waar het was, alsof het zich niets aantrok van zijn aanwezigheid. In plaats van te stappen over het keurig gemaaide gras van de centrale laan, recht naar het metershoge Cross of Sacrifice zoals de meeste bezoekers deden, bukte hij zich en glipte kriskras tussen de grafstenen door, van rij naar rij, in de richting van het geheimzinnige licht. Ter hoogte van rij J van blok 2 kwam hij even op adem en verschanste zich achter de grafsteen van Flight Lieutenant Angus Dalrymple. Antony voelde zijn halsslagader kloppen. Hij aarzelde. Als er nog een geschikt moment was om op zijn stappen terug te keren, een moment om het voorval simpelweg te vergeten en thuis gewoon een spelletje iFighter 2 op zijn iPad te spelen alsof er niets gebeurd was, dan was het dit wel. Antony schatte dat hij nog een vijftal rijen verwijderd was, niet meer dan dat. Het graf met het licht bevond zich in blok 4, dat was nu duidelijk. Met half dichtgeknepen oogleden tuurde hij boven Dalrymple’s steen en ontwaarde zo meer details van het mysterieuze, witgele licht. Bij momenten neigde het naar een blauwig groen, wat hem deed denken aan een uitzending op Discovery Channel over noorderlicht: even aantrekkelijk, even ondoorgrondelijk.
Antony zoog een diepe ademteug naar binnen en glipte zonder nadenken naar de volgende rij. En dan nog een, en nog een, tot hij slechts een enkele rij van rij 4E verwijderd was. Zijn hartslag ging nu snel de hoogte in, zoals bij het optrekken met zijn BMX voor een spurtje onder de Vier Musketiers. Lateraal aan rij 4E sloop hij verder, nog steeds gebukt, tot hij het graf met de lichtbol van dichtbij in de gaten kreeg, en het licht hem. Het was het graf van sergeant Arthur Aylard, omgekomen met zijn volledige bemanning na een raid op Keulen. Ze hadden in de logge Lancaster geen schijn van kans gehad tegenover Hauptman Werner Baake, die met zijn nachtjager, een Heinkel 219 Uhu, om 0h59 een fataal salvo had afgevuurd op de Engelse bommenwerper.
‘Je hoeft geen angst te hebben, boy,’ klonk een stem vanop dezelfde plek als waar de lichtbol zich bevond. Nou, dat had hij wel, angst, en nog geen klein beetje. ‘Kom maar dichterbij, er zal je niets gebeuren. De naam is Arthur trouwens. Sergeant Arthur Aylard van Squadron 12, piloot van een Lancaster, gestationeerd te Wickenby.’ Antony verstopte zich achter de steen van James Smith van Squadron 166, nauwelijks een paar meter verwijderd van sergeant Aylard.
‘Ik heb je wel gezien. Als je niet durft dichterbij te komen, dan kan ik je ook niet de Lancaster tonen.’ Antony verroerde geen vin. ‘Of de Spitfire. Of de…’ Hoe kan hij nu vliegtuigen tonen, vroeg hij zich af. Hoe kan hij om het even wat tonen, zichzelf? Hij keek vanachter zijn schuiloord naar het licht boven het graf van sergeant Aylard. Het veranderde nog steeds van vorm en kleur, met dat verschil dat er af en toe flarden te zien waren van een onduidelijk gelaat. Hij zag een leren helm en een grote stofbril, die hem aan zijn snorkelmasker deed denken. Ter hoogte van de oren zaten uitstulpingen, een ingebouwde hoofdtelefoon. Dat viel hem op, samen met de vage contouren van een lachgrijns, plagerig maar niet onvriendelijk.
‘Jij bent dood,’ riep Antony.
‘Dood? Ja, ik was neergeschoten. Ja, ze hebben me hier begraven. En nu heb ik een andere taak.’
‘Dat kan niet.’ Antony sprong tevoorschijn en ging pal voor het licht staan. Zijn angst was omgeslagen in woede: ‘Doden hebben geen taak! Ze moeten blijven liggen waar ze liggen. Ze mogen geen kik meer geven.’ In het wazige gelaat van sergeant Aylard won de glimlach aan breedte.
‘Is dat zo, boy? Dan ben je hier wel aan het verkeerde adres.’ Er weerklonk een harde vingerknip, die zelfs de nachtuil opschrikte. Wat toen gebeurde deed Antony’s ogen uitpuilen en zijn kortgeknipte haartjes ten hemel rijzen. Het volledige kerkhof veranderde op een seconde tijd in een zee van licht. Het was alsof door de vingerknip boven elk graf een lampion ontstoken was, opgehangen aan onzichtbare touwtjes.
‘Welkom bij het Klaproos eskader,’ declameerde Arthur theatraal. ‘We’re the Poppy Squad, isn’t it lads?’ De introductie werd hier en daar beantwoord met ‘Yeah’, ‘Cheers’ en ‘Party time!’ En ook met ‘Welcome, boy.’ Antony wilde andermaal wegrennen, maar hij was zo verbijsterd dat hij even onbeweeglijk bleef staan als de 977 grafstenen.
‘Klaproos eskader? Wat is dit? Wie de fuck zijn jullie?’ stamelde hij stoer.
‘Je taaltje maakt je geschikt voor de dienst,’ lachte Arthur, wat door nog meer yeah’s van zijn kameraden werd bekrachtigd. ‘Zoals je weet zijn wij tijdens WOII de moffen gaan bombarderen.’
‘Cool,’ zei Antony, nog steeds niet helemaal op zijn gemak. ‘Jullie hebben ons bevrijd. Jullie zijn helden. Mijn helden,’ benadrukte hij, in een poging het Klaproos eskader gunstig te stemmen.
‘Dat was helemaal niet zo cool. Bommen gooien is niet cool. Zal ik je wat vertellen? Tijdens onze fatale nacht hadden wij eerst nog een lading bommen op Keulen gedropt, door de bewolking meer op goed geluk dan met kundige precisie. Wist je dat Keulen de eerste stad in de geschiedenis was met de twijfelachtige eer om door meer dan duizend vliegtuigen op een nacht gebombardeerd te worden. Op anderhalf uur. Dat gebeurde op 31 mei 1942.’
‘Meer dan duizend? Dat is awesome,’ zei Antony, met hetzelfde buzzwoord waarmee de Vier Musketiers elkaar feliciteerden bij een geslaagde stunt.
‘Awesome? Dertienduizend huizen werden vernietigd. Boooemm. En wat dacht je van negen hospitalen, zeventien kerken en zestien scholen: allemaal met de grond gelijk. Eén enkel militair doel werd er geraakt. Meer dan 400 burgers vonden de dood, 5000 andere raakten gewond. Awesome?’ Antony zweeg.
‘Wij hadden geen idee, en als we dat al hadden, verdrongen we het. Wij openden het bommenluik voor de goede zaak, en dat was het op de knieën krijgen van Duitsland, van de Nazi’s. Daarom dropten we tijdens de nacht van 16 juni 1943 nog eens een nieuwe lading: nog eens 400 huizen plat, 150 burgerdoden erbij. En toen werden wij zelf ook neergeschoten, door die dekselse Duitse aas Werner Baake.’ Antony wist niet wat hij daarop kon zeggen, als hij dat al had gewild.
‘Weet je wat het is met dood zijn?’ ging Arthur verder op zijn elan. ‘Als je dood bent, zie je plots alles in een ander perspectief. Dat is de verdienste van je ziel. Wist ik veel. Nadat we neergestort waren kwam ik al snel de ziel van een Duitse jongen tegen. Twaalf jaar was hij, geloof ik, net als jij. Hij was gedood door een van onze bommen, terwijl zijn moeder en zijn zusje van zes levend verbrandden in hun huis en hij in paniek op zijn fiets wegvluchtte. Ver is hij niet geraakt. Er zat al meer dan een jaar een knak in de trapas – zijn pa, nochtans een mekanieker, zat al twee jaar aan het front. Zijn trappers blokkeerden op het moment dat hij de bom naar beneden hoorde suizen. Daarom, toen jij eraan kwam met je BMX, dacht ik even dat hij het was.’ Antony stelde zich de Duitse jongen voor, even hard trappend als hij tegen de Musketiers. Hij voor een mini-Mars, de jongen voor zijn leven.
‘Hoe heette die jongen?’ vroeg Antony.
‘Max. Max Schneider. Ik ken ze allemaal bij naam, de slachtoffers van onze bommen. Toen we zelf dood waren hebben we ze allemaal ontmoet, van de eerste tot de laatste. Allemaal hebben we hebben hun pijn gevoeld. “Waarom?” vroegen ze ons. “Waarom?” zuchtte ik. “Omdat jullie de vijand waren, omdat …” We kwamen er al snel achter wat bommen werkelijk aanrichten, zowel met het lichaam als de ziel. En dat was niet fraai, om een understatement te gebruiken.’
‘Ja, maar had Duitsland anders de oorlog niet gewonnen?’
‘Niemand wint met wapens. In een oorlog zijn er alleen maar verliezers, boy. Neem het van mij aan. In de grond zijn we allemaal gelijk, wij mensen. We willen allemaal liefde, respect, vreugde, vrede, medeleven, verdraagzaamheid, en vooral: broederschap. Kijk mekaar een minuut in de ogen en je komt achter deze universele waarheid. Maar met je bommen zo hoog in de lucht… Ho maar, no way.’
‘Zo simpel is het toch niet, Arthur? Tegenwoordig hebben we hier een oorlog in Syrië. Het is daar zo ingewikkeld dat ik er niks van snap, alleen dat het er wemelt van de slechteriken.’ Antony voelde zich groeien, dra zou hij een echte man worden.
‘Je bent aardig bij de pinken, boy. Syrië, dat is exact waar wij op het punt staan van naartoe te trekken. Nog deze nacht.’ Arthur wierp een lichtstreep in zuidelijke richting.
‘Hoe bedoel je? Jullie kunnen toch geen bommen meer gooien? Jullie moeten hier blijven, netjes onder jullie steen. Jullie zijn dood.’
‘Hij heeft het nog niet door, guys,’ grapte Arthur. ‘Dit hier is mijn bemanning van weleer overigens: Joseph, Thomas, Maurice, Henry, John en Rex.’
‘Nice to meet you, boy,’ antwoordden ze haast unisono.
‘Overal waar er bommen vallen gaan wij de zielen van onschuldige slachtoffers opvangen, met alle zorgen en liefde die we in huis hebben. Dat is de nobele missie die we het Klaproos eskader aangemeten hebben.’
‘Het Klaproos eskader?’
‘Het idee kwam van Thomas Burgess, een van onze veteranen van WOI. Hij kan het beter zelf uitleggen.’ De lampionnen van zielslicht, die eerst nog boven de graven hadden gezweefd, waren rond Antony komen samendrummen. Een ervan kwam uit de kring naar voren. Het bleek Thomas.
‘Ik zal het je uitleggen, boy. Luister maar niet teveel naar die mietjes van WOII.’ Er steeg gemompel op onder de zielen, hier en daar een monkellachje. ‘Jarenlang in die smerige loopgraven zitten, dat was pas een vuile oorlog. Wat rondbrommen met die zeepkisten, dat had mijn grootmoeder ook gekund.’ Antony vreesde even dat hier hommeles van ging komen, maar dat gebeurde niet. Iedereen lachte, alsof het stand up comedy betrof.
‘Nu even serieus. Toen wij in dat slijk ploeterden en we de tel van de lijken waren kwijtgeraakt, was er nog één iets dat ons overeind hield in jullie verdomde Flanders fields. En dat waren de klaprozen. Soms rees er voor ons een enkele bloem uit de modder op, ergens in het midden van het niemandsland. Dan vochten we met elkaar om de verrekijker. Iedereen wilde een glimp van deze rode fata morgana opvangen, even rood als de hartjes die onze vriendinnen onderaan hun liefdesbrieven tekenden. We laafden ons aan de schoonheid van de klaproos, probeerden vanop afstand haar bedwelmend parfum te ruiken. Het was beter dan seks.’
‘Hou je wat in, Thomas. De jongen is nog maar twaalf.’ Arthur wenkte zijn maats.
‘Jij bent erover begonnen.’
‘Genoeg,’ zei Arthur. ‘We hebben werk te doen. Laat het eerste vliegtuig komen!’ De zielen ruimden plaats. Op de centrale laan, schijnbaar uit het niets, kwam een luchtschip tevoorschijn, al even lichtgevend dan de zielen zelf.
‘We hebben onze oude Lancasters omgebouwd voor zielstransport. We noemen ze nu Poppy Express. Naar het embleem van ons eskader, de klaproos. Zal ik je een rondleiding geven?’ Antony keek gefascineerd naar het gigantische vehikel. Rond de toegangsdeuren en elk raampje was een snoer van kerstlampjes aangebracht. De vleugels glansden een zacht, okergelig licht en waren opgebouwd uit duizenden zachte veren, zodat het vliegtuig leek op een gigantische adelaar. Op het staartroer was een klaproos geschilderd. Arthur wenkte Antony naar binnen. Omdat er onder het vliegtuig geen wielen leken te zitten kon hij simpelweg binnenstappen zonder trap.
‘Dit hier is de soul class,’ legde Arthur uit. ‘Hier vangen we de meeste slachtoffers op. Het is belangrijk dat een ziel, die door een bom is vrijgemaakt, niet begint rond te dolen. Daarom rukt de bemanning na elke bominslag meteen uit om de zielen te begeleiden naar een Poppy Express. Hier worden meteen de eerste zorgen toegediend. Bij dood door een bom is de ziel heel erg gedesoriënteerd en onthutst. Soms beseft ze nog niet eens dat dit leven werkelijk gedaan is.’
‘Wat doen jullie dan?’ vroeg Antony.
‘In het ergste geval, wanneer ze willen terugkeren omdat hun geliefden achtergebleven zijn, brengen we ze onder in de angel class. We mogen altijd een aantal engelen onder onze bemanning verwelkomen. Zij stralen zoveel licht en liefde uit dat het moeilijk is om niet door hen getroost te worden. Onmogelijk eigenlijk. Kijk daar maar eens.’ Arthur wees in de richting van het sterrenbeeld Orion. Een twintigtal engelen kwam in een lange sliert aangevlogen en nam sjofel plaats aan boord. Ze leken zich niet te storen aan Antony’s aanwezigheid, glimlachten zelfs vriendelijk naar hem, op een manier die zijn hart deed smelten. Angst had hij al lang niet meer. Eigenlijk wilde hij best wel eens zo’n vluchtje meemaken.
‘Jij kan helaas niet mee,’ leek Arthur zijn gedachten gelezen te hebben.
‘Waarom niet?’
‘Jij behoort nog tot de levenden. Jij hebt je taak hier. Wij vliegen met de zielen naar de Grote Lichtpoort en zetten ze daar af. Dat is een plek waar jij nog niet behoort te komen.’
‘Ik wil ook piloot worden.’
‘Zorg er dan voor dat je je vliegkunsten inzet voor het goede doel. Ga voeding en hulpgoederen droppen bij mensen die het nodig hebben. Repatrieer gewonden met een hospitaalvliegtuig. Breng medicatie naar afgelegen gebieden.’
‘Yes, captain.’ Antony was in de wolken. Hij wilde nog meer zien.
‘We moeten stilaan afscheid nemen, boy. Er is een groot bombardement op til in Aleppo, dat betekent weer heel wat onschuldige slachtoffers. We kunnen ons niet permitteren om te laat te komen.’ Antony voelde zich ontgoocheld, hij had nog meer willen zien. Dit was de plek waar hij zich thuis voelde, tussen de piloten zoals hij er later een wilde worden. Arthur begeleidde Antony uit het vliegtuig en nam afscheid.
‘Je weet wat je te doen staat, boy,’ sprak hij Antony vaderlijk toe. Uit de lichtbol stulpte een arm en een hand tevoorschijn voor een high five. Antony hief op zijn beurt zijn hand in de lucht. Toen hun handen elkaar raakten volgde er geen fysieke klap, eerder een subtiele en aangename tinteling, die Antony als awesome zou omschrijven. Arthur keerde terug naar de Poppy Express en ging aan boord, met de zielen van zijn vroegere bemanning in zijn kielzog. Er volgden nog andere zielen, met elk hun specialisatie, gaande van sterrennavigatie tot geavanceerde zielenzorg. Het vliegtuig steeg niet op zoals Antony verwachtte. Geen zware, ronkende motoren, al had hij dat dolgraag eens gehoord. Ook geen langzaam optrekken om na een paar honderd meter moeizaam van de grond los te komen. De Poppy Express bewoog simpelweg een paar meter naar voor en steeg toen simpelweg verticaal omhoog, waarna het met fenomenale snelheid uit het gezichtsveld verdween. Awesome, dacht Antony. Misschien is dat wel wat mensen UFO’s noemen.
Het ritueel herhaalde zich nog een aantal keer. In totaal stegen er exact zeven Poppy Expressen op. Dat had Antony geteld. Toen het laatste vliegtuig, als je het wonderlijke luchtschip zo kon noemen, met dezelfde schicht uit het zicht verdwenen was, waren alle vreemde lichten boven het kerkhof eensklaps verdwenen. De schemering zou weldra door de nacht worden opgeslokt. Antony besefte dat hij maar beter met zijn BMX een spurtje huiswaarts kon trekken. Een standje was sowieso onafwendbaar.
‘Ha, daar ben je eindelijk,’ zei ma, meer opgelucht dan kwaad, toen hij eindelijk op kousenvoeten binnensloop.
‘Ben je niet boos dan, ma?’
‘Waarom zou ik? Het is flink dat je Maarten naar huis hebt geholpen met zijn pijnlijke knie. Jullie moeten maar eens wat beter uitkijken met die stunts in dat skatepark. Ik hoop dat jij zo geen gevaarlijke toeren met je BMX uithaalt. Je ziet wat er van komt.’ Antony was verbaasd, maar zei niets. Hij kon niet herinneren dat Maarten, een van de Vier Musketiers, was gevallen, of het moest gebeurd zijn na zijn vertrek van de oefenpiste, laat staan dat hij Maarten naar huis geholpen had.
‘Die pa van Maarten heeft wel een sterk Engels accent, wist jij dat?’ Wat Antony wist was dat de papa van Maarten helemaal geen Engels accent had. Hij glimlachte, beseffend wat er aan de hand was.
‘Zijn pa is van Engelse afkomst,’ kon Antony een luide kinderlach nog net onderdrukken. ‘En ma, ik ga later vliegen bij Piloten zonder Grenzen.’
‘Kijk eens aan. Eerst wou je Tom Boonen worden, daarna Justin Timberlake, F16-piloot en je laatste, geloof ik, was Eden Hazard. Of was het wereldkampioen BMX?’
‘Neen ma, Piloten zonder Grenzen zal het worden. Humanitaire vluchten.’ Antony’s smartphone produceerde de tune van een binnengelopen berichtje: “Aangekomen in Aleppo, klaar voor onze opdracht. We zijn fier op je, buddy. Je gaat het later fantastisch doen. Vanaf nu noemen we je niet langer boy. In jou is vandaag een man met een missie opgestaan, gedreven door de goddelijke verlangens van de ziel. Awesome!”
bijzonder…
LikeLike
Een mooi artikel Hendrik! Inspirerend, soms ontroerend en zelfs even spannend, en het doet dromen en hopen… op een liefdevollere wereld.
LikeLike