Buigen voor een batterijwijf

lhasa-kathmandu-bike-tour480Hoe krijg je als man de diepste inzichten? Op een meditatiematje, rond een mannenvuur of onderweg naar Compostella? Door een topspreuk van de Dalai Lama? Doe mij maar de fiets.

Op het einde van de Koetsweg draai ik de Heideberg op en schakel naar het binnenblad. De metalen klik van de derailleur geldt als het startschot voor de heroïsche beklimming. Voor me driehonderd meter ongenadig steil. De kerk van Boven-Lo, bovenop de Heideberg, is het mikpunt. De target, denk ik, dat klinkt wat stoerder. De kerktoren oogt eerder dreigend dan uitnodigend, alsof God in eigen persoon de inspanning aan iedereen met klem wil ontraden. Ook hij weet dat de Heideberg beklimmen altijd een beetje sterven is en een gesneuvelde wil hij niet op zijn goddelijke geweten. Ik sla zijn wijze raad in de wind en gesel de pedalen.

Het duurde jaren vooraleer ik de uitdaging aanging. Bijna elke fietser, inclusief sportief uitziende jongeren met trendy sneakers en snedige tweewielers, stapt af aan de voet van de beklimming. Ze bedwingen de berg te voet, hun vehikel als een weerbarstige hond naast zich meetrekkend. Ook vandaag is er zo iemand. Wanneer ik hem voorbij fiets, geniet mijn ego van de jaloerse, verwonderde blikken in mijn rug. Maar vandaag is er een kaper op de kust. Een cyclotoerist in een strak rennerspakje heeft net als ik de beklimming aangevat. Langzaam maar zeker lijkt hij me te remonteren. Ik steek een tandje bij.

Het bedwingen van de Heideberg is een exploot dat ik op een dag heb weten af te vinken, niet zonder een portie mannelijke genoegdoening. Het glooiende Hageland met zijn vele korte maar nijdige hellingen hebben kuiten, hart en longen gepimpt tot proporties waarvan ik niet wist dat ik ze in me had. De zestig schamele kilo’s op de balans heb ik leren appreciëren als de ultieme bondgenoot bergop. Het is een competitief voordeel dat zo uitgesproken is, dat ik me afvraag of er aan mij geen notoir ronderenner verloren is gegaan. Eentje die had kunnen schitteren op Alpencols of Mont Ventoux. Soms fantaseer ik over uitzinnige tifosi, legendarische overwinningen en podiummissen die hun glossy lippen synchroon tegen mijn gewillige wangen drukken. Dat zit er vandaag niet in.

De cyclotoerist heeft me sneller dan verwacht bijgebeend en doet erop en erover. Dat heeft hem wel krachten gekost. Aan zijn hevig hijgen hoor ik dat hij in het rood gaat, terwijl ik nog een overschotje in de tank heb. Ik been hem weer bij en bijt me vast in de slipstream van zijn achterwiel. Misschien kan ik hem net voor de top weer lik op stuk geven, en dat met een iets minder sportieve fiets waar ook nog eens een fietszak aan bungelt. De Christus in de kerk van Boven-Lo observeert mijn blitzkrieg en wriemelt onrustig aan zijn kruis. God ziet nu eenmaal alles, dus ook de twee malloten die hem in overdrive tegemoet peddelen, zij het niet met de intentie om een lekkere partij Onzevaders te komen afhaspelen.

Het psychologisch lastigste stuk van de helling is net over halfweg. Het stijgingspercentage neemt er nog lichtjes toe alvorens tergend langzaam weer af te vlakken. Net op dat stuk steekt de wielertoerist nog een tandje bij. Hij had mijn maneuver in de smiezen en gaat fluks op de trappers. En danseuse showt hij me ongewild zijn glimmende kuiten, waarop zijn getrainde spieren bollen als staalkabels. Het wordt me snel duidelijk dat hij me alleen nog de aanblik van zijn achterkant zal gunnen. Nog geef ik niet op. Misschien gaat hij zover in het rood dat hij boven minutenlang zal moeten recupereren, terwijl ik op tempo verder naar boven peddel en hem op het vlakke gedeelte alsnog weer te pakken kan krijgen. ‘Hij heeft zijn beklimming beter ingedeeld,’ hoor ik een denkbeeldige wielercommentator mijn strategie al bewieroken. Even snel kan hij de micro weer opbergen. De cyclotoerist vertoont nauwelijks tekenen van verval en verwerft steeds meer voorsprong. Ik zal hem niet meer bijhalen. Als troostprijs lonk ik achterom naar de fietser die het traject te voet aflegt. De Christus trekt de kruisnagel uit zijn rechterhandpalm en maakt met zijn arm een “ach man”-gebaar, waarna hij zijn hand met frisse tegenzin weer in lijdenswaardige positie zet. Mijn hart springt bijna uit mijn lijf.

Ik trek me dan maar op aan alle keren dat ik op een naburige helling anderen het nakijken gegeven heb. De Pinoutstraat is even lang als de Heideberg maar heeft halfweg een stuk vals plat waar je even kan recupereren, om te eindigen met een pittige finale. Die ligt me beter. Ik weet perfect hoe ik de inspanning moet indelen en welke de ideale versnellingen zijn om daarbij te hanteren. Terreinkennis als competitief voordeel. Hier stappen minder fietsers af, de moedigen harken in meerdere of mindere mate zieltogend naar boven, soms zwalpend over de weg. Al jarenlang ben ik de onbetwiste koning van de Pinoutstraat, een zeldzame wielertoerist zoals de Heidebergsaboteur niet te na gesproken. Althans, dat was zo tot de electrische fietsen een hoge vlucht namen en me voor een nieuwe, oneerlijke uitdaging stelden. Zelf sterf ik nog liever dan electrisch te gaan, poch ik wel eens. Wettelijk gezien mogen die aangedreven tweewielers overigens niet harder dan 25 km/h, een snelheid waar ik althans op vlakke ondergrond nog vlot de maat van neem, op aandrijving van fiere spieren. Het probleem is dat electrische fietsen mits het opentrekken van de gashendel bergop nog steeds de volle 25 km/h per uur kunnen halen, terwijl ik dan het onderste uit de kan moet halen om tegen de 15 km/h te blijven aanschurken. Een doemscenario.

De lange aanloop naar de Pinoutberg vangt aan met een vlakke kilometer. In dat stuk peddel ik onlangs een sportief fietsende, electrische jongedame voorbij, een categorie fietsers die ik in een oneerbiedige bui heb bedacht met de term batterijwijven. In de vlakke kilometer neem ik op haar honderd meter voorsprong. Minstens. Daarna krijg je een kilometer vals plat die leidt naar de eigenlijke beklimming. Ik geef het volle pond en kijk niet achterom. Ik wil haar nu eenmaal niet de indruk te geven dat het een erezaak is om haar voor te blijven. Dat is het wel degelijk. Bij een pittige opwaartse knik in de valsplatte aanloop zie ik vanuit een ooghoek dat Batterijwijf weer op me aan het naderen is. Ze houdt me in het vizier en wil me terugpakken, zoveel is duidelijk. Dat lukt haar overigens best en bij de aanvang van de Pinoutcol zit ze weer zo goed als in mijn wiel. Ik weet nu al dat het een ongelijke strijd wordt. Verbeten wrikt ze aan het gashendeltje op haar stuur en trekt alle electrische registers open. Met schijnbaar gemak wiegt ze achteloos de helling op, terwijl ik verbouwereerd en wild hijgend achter haar aan hark. Mijn pedalen lijken op een strandmolentje bij 10 Beaufort. ‘De batterij van madam moet weer zo snel mogelijk plat, zeker?’ Dat wil ik haar nog naroepen, maar die triomf gun ik haar niet. Ik fiets op mijn gemakje naar boven alsof het me nooit kon schelen en easy going altijd mijn intentie was. Boven likt mijn ego de wonden schoon.

De laatste tijd maakt mijn hart na een zoveelste prestigeduel steeds vaker misbaar. Dat uit zich in wild geklop en ritmestoornissen die minuten blijven aanhouden. Of het een mooie dood zou zijn, vraag ik me af, geveld voor de eer en de denkbeeldige bloemen, door een getrainde cyclotoerist of door Batterijwijf, kickend op een rondje downsizen van mannenego’s. En ik, waar kick ik op, daagt het me plots? Wat heb ik zonodig te bewijzen? En is het bij dubbel vijf niet wat laat voor het bedwingen van een midlife crisis op ultrasportieve wijze?

Al heel mijn leven doe ik er alles aan om me in de kopgroep te nestelen. In de avant-garde, die de anderen altijd een lengte voorblijft. Voor de eer en de glorie? Niet echt, besef ik. Ik wil vooral niet afgewezen worden en hoe kan dat beter dan je altijd bij de eersten en de besten te weten? Stilstaan is niet alleen achteruitgaan, het is doodgaan. Survival of the fittest, net als in de dierenwereld. Presteren is de brandstof van de overleving, van het verzekeren van je plek in de crew, bij de happy few. Van het versieren van likes, respect en vleiende woorden.

Van een voetbalspits, hoe bedreven en efficiënt ook, herinnert men zich enkel de laatste goal. ‘Hij staat al zeven matchen droog,’ luidt het ongenadige commentaar van de voetbaljournalist, wanneer er zand is gesukkeld in de scoringsmachine. Bij elke match wordt het onder zijn neus gewreven. De gefrustreerde spits wil de reporter het liefst van al een muilpeer verkopen, maar houdt het op no comment en een moordblik. Wie niet langer scoort, wordt na verloop van tijd door de fans uitgejouwd, weet hij als geen ander. Supporters verliezen hun geduld. Als Romeinse keizers draaien ze de duim neerwaarts. Ander en beter, graag.

Of het echt zo’n vaart loopt, wanneer je niet meer zonodig wil scoren en uit de race stapt? Bij niet-voetballers denken mensen misschien gewoon: werd dat even tijd. Misschien ook niet. Dat zijn dan de andere competitiebeesten waartegen je vroeger streed. Tegenwoordig laat ik ze rijden. Aan een gestaag tempo beklim ik de Hagelandse heuvels. Me forceren doe ik niet langer. Done that, been there. In plaats daarvan geniet ik van het uitzicht. De inspanning wordt iets leuks, mijn hart wordt een blije hond die achter een stok aanrent. Ik hoor mijn ademhaling en voel het ritmisch kloppen in de borst, intens maar beheerst. Dankbaar glimlachend om dat fitte lijf. Niet meer, niet minder.

De prestatiedrang en het haantjesgedrag is iets waar we als man collectief dringend aan de bak mee moeten. We spuien graag kritiek op landen die “We First” door een megafoon orakelen of op het spierballengerol van het groeiende clubje macho wereldleiders. We rollen over de grond van verontwaardiging bij de exorbitante winsten van miljardenconcerns of bij het onvermogen van politici om een deftig klimaatplan in elkaar te boksen, laat staan tot significant resultaat te brengen.

Aan het einde van de tirade begint de verandering gewoon bij onszelf. De revolutie komt altijd van onderuit. Als man zijn we niet machteloos, het mankeert ons enkel aan moed. De moed om naar onszelf te kijken en om ons doen en zijn weer in balans te brengen. Eerst binnen in onszelf, daarna in de wereld. Walk our talk. In elke man schuilt een changemaker. De moed van dat kleine, Zweedse meisje is onze confronterende wake-upcall. Greta kijkt ons in de ogen.

Ik buig voor de cyclotoeristen en voor Batterijwijf, zij zijn de leermeesters die mijn gedrag hebben gespiegeld. Ze hebben me het inzicht aangereikt dat prestatiedrang en de ander de loef afsteken nergens toe leidt. Het verdeelt, balt vuisten en put uit. Het verschraalt de ziel. Er is een andere weg mogelijk. Nodig. Nu. De ware passie van de man manifesteert zich in een nieuw bewustzijn, niet in een volgende overwinning, deal of dividend.

Met dat inzicht kan Batterijwijf ook weer gewoon een sportieve dame op een electrische fiets worden. Plechtig beloof ik de denigrerende term nooit meer te zullen bezigen, dat zweer ik bij de Christus van Boven-Lo. En ik, wat word ik? Ik ga voor leerling-alchemist in een mannenqueeste op twee wielen. The ride is on.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: