Op Internationale mannendag moet ik denken aan de man op een zwart-witfoto, deze zomer in de krant. Hij ligt op een soort aanhangwagen, bewegingloos op zijn buik. Zijn voorhoofd rust pal op het kille metaal, alsof hij zich diep voor iets schaamt. Zijn linkervoet is gehuld in een witte tenniskous, aan de rechter is een zwemvlies bevestigd. Op zijn rug hangt een visnet, van hoofd tot lenden volgestouwd met plastic flessen. De lucht in de flessen vormt een geïmproviseerd vlot. Met deze uitrusting hoopte hij het Kanaal te overwinnen, een wanhoopspoging die hem op een zonovergoten augustusdag fataal wordt. Zijn naam is Masoud Niknam.
Het scheelt niet veel of Masoud belandt snel in de vergetelheid. Zijn identiteit is in eerste instantie een raadsel. Dat komt goed uit, het is nu eenmaal geen beeld waar we vrolijker van worden. Een paar weken later wordt hij ver van de spotlights begraven te Brugge, sereen en anoniem. Op een inderhaast opgetrommelde imam en een paar warmhartige enkelingen na, is er niemand om de man zijn laatste uitgeleide te doen. Een team van ITV is er wel. Ze registreren hoe de kist door een kransje zwijgende mannen met touwen in de aarde wordt gelaten. De ITV-journalist en cameraman zijn geraakt en kijken elkaar aan. Ze denken hetzelfde: we moeten deze man een gezicht geven, hem herstellen in zijn menselijkheid. Sneller dan verwacht slagen ze in hun opzet, dankzij de smartphone van het slachtoffer. Het apparaat was dan wel naar de filistijnen, onderzocht was hij nog niet. Ze doen het dan maar zelf en ontdekken tot hun verbazing dat het SD-kaartje nog werkt. Erop staan tonnen foto’s en brieven van de man, zelfs een gericht aan Queen Elisabeth. De reconstructie van zijn leven kan beginnen.
Masoud Niknam blijkt een Iraanse sjiiet en niet een Irakees, zoals eerst aangenomen. Op zijn voorhoofd prijken vijf getatoeëerde sterren, die verwijzen naar zijn geloof. Ze staan bovenop een landschap van golvende rimpels die hem de uitstraling geven van een wijze, spirituele man. Met zijn grijze baard lijkt hij een beetje op tovenaar Gandalf uit The Lord of the Rings. Misschien was hij dat ook.
Vijftien jaar lang heeft hij door Europa rondgedoold, op zoek naar asiel. Hij reisde over berg en dal, van stad naar platteland en weer terug. Er zijn foto’s waarop hij poseert in de Zwitserse Alpen of de Roemeense Karpaten. Dat was geen toeristische rondreis: ondanks meerdere aanvragen lukt het hem nergens om asiel te bekomen. Onderkomen vindt hij wel, zoals een tijdje in een kerk te Marseille. Overal vertelt hij over zijn wedervaren en zijn leven. Dat hij een dochtertje en zoon heeft. Waarom hij die dan achtergelaten heeft en al zolang rondzwerft? Mist hij ze dan niet? Tuurlijk wel. Het juiste antwoord is tot op de dag van vandaag nog niet duidelijk. Het lijkt erop dat hij gevlucht is voor het repressieve regime in Iran. Sommigen zullen hem wellicht graag wegzetten als een ordinaire gelukszoeker, zo eentje die hier volgens diezelfde afkeurende stemmen onze welvaart komt bedreigen. Hij kan zelf zijn drijfveren niet meer uit de doeken doen.
Toch laat hij ons iets na wat met verstomming slaat, misschien wel de reden van deze blog. Naast een smartphone had hij niet alleen een Koran op zak, er was ook een Bijbel bij. Opmerkelijk voor een overtuigde moslim. Het wordt nog sterker. Om de priester van de kerk in Marseille voor het onderkomen te bedanken, staat hij erop om iets terug te kunnen doen. Als geschenk creëert hij uit hout een mooie, gesluierde Maria. Tot ieders verbazing blijkt Masoud een getalenteerde houtsculpteur. Met een enkele symbolische daad slaat hij een brug tussen twee werelden, gebouwd op de pijlers van zijn genereuze en creatieve geest. En dat ondanks de moeilijke queeste die op hem weegt. In een tijd waarin de tegenstellingen tussen Islam en christendom weer op de spits worden gedreven, omarmt Masoud, nochtans een overtuigde sjiiet, de christenen als waren het zijn broeders. Dat alleen al geeft zijn leven een unieke betekenis.
Ik kan niet anders dan op Wereldmannendag Masoud Niknam te voorzien van dit bescheiden eerbetoon. Hij mag dan een zoeker geweest zijn zonder happy end, hij belichaamt wel perfect deze – voor de gelegenheid aangepaste – woorden van de Dalai Lama: “De planeet heeft geen nood aan nog meer succesvolle mannen. De planeet heeft daarentegen dringend nood aan een pak meer bruggenbouwers, healers, artiesten, verhalenvertellers, vredestichters en liefdesambassadeurs uit alle windstreken.” Masoud was zo iemand. Een standbeeld behoeft hij niet, bloemen of kransen evenmin. Wel dat plekje in ieders hart.
Misschien is de betekenis van Wereldmannendag wel het begin van een nieuwe broederschap over grenzen en overtuigingen heen. Willen we niet collectief verdrinken in de maalstroom van een verhardende en op hol slaande wereld, dan hebben we nood aan meer mannen die het pad van Dalai Lama’s woorden gaan bewandelen en daartoe de handen in elkaar slaan. Masoud zal toekijken en glimlachen, misschien wel over deze mannen waken.
Hoe krijg je als man de diepste inzichten? Op een meditatiematje, rond een mannenvuur of onderweg naar Compostella? Door een topspreuk van de Dalai Lama? Doe mij maar de fiets.
Op het einde van de Koetsweg draai ik de Heideberg op en schakel naar het binnenblad. De metalen klik van de derailleur geldt als het startschot voor de heroïsche beklimming. Voor me driehonderd meter ongenadig steil. De kerk van Boven-Lo, bovenop de Heideberg, is het mikpunt. De target, denk ik, dat klinkt wat stoerder. De kerktoren oogt eerder dreigend dan uitnodigend, alsof God in eigen persoon de inspanning aan iedereen met klem wil ontraden. Ook hij weet dat de Heideberg beklimmen altijd een beetje sterven is en een gesneuvelde wil hij niet op zijn goddelijke geweten. Ik sla zijn wijze raad in de wind en gesel de pedalen.
Het duurde jaren vooraleer ik de uitdaging aanging. Bijna elke fietser, inclusief sportief uitziende jongeren met trendy sneakers en snedige tweewielers, stapt af aan de voet van de beklimming. Ze bedwingen de berg te voet, hun vehikel als een weerbarstige hond naast zich meetrekkend. Ook vandaag is er zo iemand. Wanneer ik hem voorbij fiets, geniet mijn ego van de jaloerse, verwonderde blikken in mijn rug. Maar vandaag is er een kaper op de kust. Een cyclotoerist in een strak rennerspakje heeft net als ik de beklimming aangevat. Langzaam maar zeker lijkt hij me te remonteren. Ik steek een tandje bij.
Het bedwingen van de Heideberg is een exploot dat ik op een dag heb weten af te vinken, niet zonder een portie mannelijke genoegdoening. Het glooiende Hageland met zijn vele korte maar nijdige hellingen hebben kuiten, hart en longen gepimpt tot proporties waarvan ik niet wist dat ik ze in me had. De zestig schamele kilo’s op de balans heb ik leren appreciëren als de ultieme bondgenoot bergop. Het is een competitief voordeel dat zo uitgesproken is, dat ik me afvraag of er aan mij geen notoir ronderenner verloren is gegaan. Eentje die had kunnen schitteren op Alpencols of Mont Ventoux. Soms fantaseer ik over uitzinnige tifosi, legendarische overwinningen en podiummissen die hun glossy lippen synchroon tegen mijn gewillige wangen drukken. Dat zit er vandaag niet in.
De cyclotoerist heeft me sneller dan verwacht bijgebeend en doet erop en erover. Dat heeft hem wel krachten gekost. Aan zijn hevig hijgen hoor ik dat hij in het rood gaat, terwijl ik nog een overschotje in de tank heb. Ik been hem weer bij en bijt me vast in de slipstream van zijn achterwiel. Misschien kan ik hem net voor de top weer lik op stuk geven, en dat met een iets minder sportieve fiets waar ook nog eens een fietszak aan bungelt. De Christus in de kerk van Boven-Lo observeert mijn blitzkrieg en wriemelt onrustig aan zijn kruis. God ziet nu eenmaal alles, dus ook de twee malloten die hem in overdrive tegemoet peddelen, zij het niet met de intentie om een lekkere partij Onzevaders te komen afhaspelen.
Het psychologisch lastigste stuk van de helling is net over halfweg. Het stijgingspercentage neemt er nog lichtjes toe alvorens tergend langzaam weer af te vlakken. Net op dat stuk steekt de wielertoerist nog een tandje bij. Hij had mijn maneuver in de smiezen en gaat fluks op de trappers. En danseuse showt hij me ongewild zijn glimmende kuiten, waarop zijn getrainde spieren bollen als staalkabels. Het wordt me snel duidelijk dat hij me alleen nog de aanblik van zijn achterkant zal gunnen. Nog geef ik niet op. Misschien gaat hij zover in het rood dat hij boven minutenlang zal moeten recupereren, terwijl ik op tempo verder naar boven peddel en hem op het vlakke gedeelte alsnog weer te pakken kan krijgen. ‘Hij heeft zijn beklimming beter ingedeeld,’ hoor ik een denkbeeldige wielercommentator mijn strategie al bewieroken. Even snel kan hij de micro weer opbergen. De cyclotoerist vertoont nauwelijks tekenen van verval en verwerft steeds meer voorsprong. Ik zal hem niet meer bijhalen. Als troostprijs lonk ik achterom naar de fietser die het traject te voet aflegt. De Christus trekt de kruisnagel uit zijn rechterhandpalm en maakt met zijn arm een “ach man”-gebaar, waarna hij zijn hand met frisse tegenzin weer in lijdenswaardige positie zet. Mijn hart springt bijna uit mijn lijf.
Ik trek me dan maar op aan alle keren dat ik op een naburige helling anderen het nakijken gegeven heb. De Pinoutstraat is even lang als de Heideberg maar heeft halfweg een stuk vals plat waar je even kan recupereren, om te eindigen met een pittige finale. Die ligt me beter. Ik weet perfect hoe ik de inspanning moet indelen en welke de ideale versnellingen zijn om daarbij te hanteren. Terreinkennis als competitief voordeel. Hier stappen minder fietsers af, de moedigen harken in meerdere of mindere mate zieltogend naar boven, soms zwalpend over de weg. Al jarenlang ben ik de onbetwiste koning van de Pinoutstraat, een zeldzame wielertoerist zoals de Heidebergsaboteur niet te na gesproken. Althans, dat was zo tot de electrische fietsen een hoge vlucht namen en me voor een nieuwe, oneerlijke uitdaging stelden. Zelf sterf ik nog liever dan electrisch te gaan, poch ik wel eens. Wettelijk gezien mogen die aangedreven tweewielers overigens niet harder dan 25 km/h, een snelheid waar ik althans op vlakke ondergrond nog vlot de maat van neem, op aandrijving van fiere spieren. Het probleem is dat electrische fietsen mits het opentrekken van de gashendel bergop nog steeds de volle 25 km/h per uur kunnen halen, terwijl ik dan het onderste uit de kan moet halen om tegen de 15 km/h te blijven aanschurken. Een doemscenario.
De lange aanloop naar de Pinoutberg vangt aan met een vlakke kilometer. In dat stuk peddel ik onlangs een sportief fietsende, electrische jongedame voorbij, een categorie fietsers die ik in een oneerbiedige bui heb bedacht met de term batterijwijven. In de vlakke kilometer neem ik op haar honderd meter voorsprong. Minstens. Daarna krijg je een kilometer vals plat die leidt naar de eigenlijke beklimming. Ik geef het volle pond en kijk niet achterom. Ik wil haar nu eenmaal niet de indruk te geven dat het een erezaak is om haar voor te blijven. Dat is het wel degelijk. Bij een pittige opwaartse knik in de valsplatte aanloop zie ik vanuit een ooghoek dat Batterijwijf weer op me aan het naderen is. Ze houdt me in het vizier en wil me terugpakken, zoveel is duidelijk. Dat lukt haar overigens best en bij de aanvang van de Pinoutcol zit ze weer zo goed als in mijn wiel. Ik weet nu al dat het een ongelijke strijd wordt. Verbeten wrikt ze aan het gashendeltje op haar stuur en trekt alle electrische registers open. Met schijnbaar gemak wiegt ze achteloos de helling op, terwijl ik verbouwereerd en wild hijgend achter haar aan hark. Mijn pedalen lijken op een strandmolentje bij 10 Beaufort. ‘De batterij van madam moet weer zo snel mogelijk plat, zeker?’ Dat wil ik haar nog naroepen, maar die triomf gun ik haar niet. Ik fiets op mijn gemakje naar boven alsof het me nooit kon schelen en easy going altijd mijn intentie was. Boven likt mijn ego de wonden schoon.
De laatste tijd maakt mijn hart na een zoveelste prestigeduel steeds vaker misbaar. Dat uit zich in wild geklop en ritmestoornissen die minuten blijven aanhouden. Of het een mooie dood zou zijn, vraag ik me af, geveld voor de eer en de denkbeeldige bloemen, door een getrainde cyclotoerist of door Batterijwijf, kickend op een rondje downsizen van mannenego’s. En ik, waar kick ik op, daagt het me plots? Wat heb ik zonodig te bewijzen? En is het bij dubbel vijf niet wat laat voor het bedwingen van een midlife crisis op ultrasportieve wijze?
Al heel mijn leven doe ik er alles aan om me in de kopgroep te nestelen. In de avant-garde, die de anderen altijd een lengte voorblijft. Voor de eer en de glorie? Niet echt, besef ik. Ik wil vooral niet afgewezen worden en hoe kan dat beter dan je altijd bij de eersten en de besten te weten? Stilstaan is niet alleen achteruitgaan, het is doodgaan. Survival of the fittest, net als in de dierenwereld. Presteren is de brandstof van de overleving, van het verzekeren van je plek in de crew, bij de happy few. Van het versieren van likes, respect en vleiende woorden.
Van een voetbalspits, hoe bedreven en efficiënt ook, herinnert men zich enkel de laatste goal. ‘Hij staat al zeven matchen droog,’ luidt het ongenadige commentaar van de voetbaljournalist, wanneer er zand is gesukkeld in de scoringsmachine. Bij elke match wordt het onder zijn neus gewreven. De gefrustreerde spits wil de reporter het liefst van al een muilpeer verkopen, maar houdt het op no comment en een moordblik. Wie niet langer scoort, wordt na verloop van tijd door de fans uitgejouwd, weet hij als geen ander. Supporters verliezen hun geduld. Als Romeinse keizers draaien ze de duim neerwaarts. Ander en beter, graag.
Of het echt zo’n vaart loopt, wanneer je niet meer zonodig wil scoren en uit de race stapt? Bij niet-voetballers denken mensen misschien gewoon: werd dat even tijd. Misschien ook niet. Dat zijn dan de andere competitiebeesten waartegen je vroeger streed. Tegenwoordig laat ik ze rijden. Aan een gestaag tempo beklim ik de Hagelandse heuvels. Me forceren doe ik niet langer. Done that, been there. In plaats daarvan geniet ik van het uitzicht. De inspanning wordt iets leuks, mijn hart wordt een blije hond die achter een stok aanrent. Ik hoor mijn ademhaling en voel het ritmisch kloppen in de borst, intens maar beheerst. Dankbaar glimlachend om dat fitte lijf. Niet meer, niet minder.
De prestatiedrang en het haantjesgedrag is iets waar we als man collectief dringend aan de bak mee moeten. We spuien graag kritiek op landen die “We First” door een megafoon orakelen of op het spierballengerol van het groeiende clubje macho wereldleiders. We rollen over de grond van verontwaardiging bij de exorbitante winsten van miljardenconcerns of bij het onvermogen van politici om een deftig klimaatplan in elkaar te boksen, laat staan tot significant resultaat te brengen.
Aan het einde van de tirade begint de verandering gewoon bij onszelf. De revolutie komt altijd van onderuit. Als man zijn we niet machteloos, het mankeert ons enkel aan moed. De moed om naar onszelf te kijken en om ons doen en zijn weer in balans te brengen. Eerst binnen in onszelf, daarna in de wereld. Walk our talk. In elke man schuilt een changemaker. De moed van dat kleine, Zweedse meisje is onze confronterende wake-upcall. Greta kijkt ons in de ogen.
Ik buig voor de cyclotoeristen en voor Batterijwijf, zij zijn de leermeesters die mijn gedrag hebben gespiegeld. Ze hebben me het inzicht aangereikt dat prestatiedrang en de ander de loef afsteken nergens toe leidt. Het verdeelt, balt vuisten en put uit. Het verschraalt de ziel. Er is een andere weg mogelijk. Nodig. Nu. De ware passie van de man manifesteert zich in een nieuw bewustzijn, niet in een volgende overwinning, deal of dividend.
Met dat inzicht kan Batterijwijf ook weer gewoon een sportieve dame op een electrische fiets worden. Plechtig beloof ik de denigrerende term nooit meer te zullen bezigen, dat zweer ik bij de Christus van Boven-Lo. En ik, wat word ik? Ik ga voor leerling-alchemist in een mannenqueeste op twee wielen. The ride is on.
Beste Elisabeth,
Achttien worden, het doet wat met een mens. Een meisje wordt vrouw. Yes I can. Slagroomtaart. Moët et Chandon. Bevlogen speeches. Collectieve glimlach. Streepje emo. Een leven dat je toelacht.
Maar jij bent niet de girl next door, jij bent de kroonprinses. Girlish ben je al lang niet meer, daarvoor is de taak die van kinds af aan naast je meestapt te gewichtig, als een kleverige schaduw. Toen je nog barbiepoppen glamoureus opkleedde, hoorde je al die stem: jij wordt ooit onze nieuwe koningin en je zal er dan net zo chic uitzien. Tijdens je tienerjaren drong het naderhand tot je door dat het dragen van een haute-couturejurk weliswaar ooit tot je koninklijke leefwereld zou gaan behoren, je hoefde maar naar je vader te kijken om te beseffen dat het geen cosy Disneyverhaaltje wordt. Aan de horizon wacht een breed palet aan bloedernstige aangelegenheden je op. Elke dag opnieuw. Uit op jouw onverdeelde aandacht en toewijding, baaldagen niet getolereerd.
Het schrikt je niet af. Zelfzeker sta je op je achttiende verjaardag voor de micro om je speech te geven. Stoer drietalig. Over hoe je optimistisch naar de toekomst kijkt. Dat je nog veel te leren hebt maar het helemaal ziet zitten. Het gaat ook over dankbaarheid, in de eerste plaats naar je ouders toe. Pa en ma grijpen elkaars hand en plengen net geen traan. Natuurlijk is het een voorgekauwde speech: de clichés spatten ervan af en de mediatraining voer je gruwelijk perfect uit. En toch: goed gedaan, beter dan velen hebben ingecalculeerd. Niemand kan nog naast die zelfbewuste jonge vrouw kijken. Je lange, bruine lokken dansen en glanzen. Je ogen glimmen. Je staat er.
Niet iedereen zal even enthousiast zijn. Dat is geen nieuws. Je hebt zij die de monarchie sowieso liever kwijt dan rijk zijn. Je kan er gif op innemen dat sommigen meewarig of ronduit scherp uit de hoek zullen komen. Iets over naïviteit, misschien iets cynisch. Dat Franse Saksen-Coburgaccentje in je overigens vlotte Nederlands. Een schoonheidsvlekje voor de ene, een schandvlek voor de andere. Het zal je niet deren.
Prima, want wij kijken halsreikend uit naar een koningin. Na drie Leopolds, twee Alberts, een Boudewijn en een Philippe wordt jij niet alleen de zevende monarch, je wordt ook de allereerste vrouw op de Belgische troon. Wellicht heb je al van chakra’s gehoord en weet je dat er precies zeven zijn. Dat kan geen toeval zijn, alsof jij de ontbrekende schakel in het Belgische raderwerk bent. Misschien ga je je wel settelen in de regionen van de middelste chakra, daar waar het hart regeert. Misschien word jij wel de kampioene van het luisteren naar de verhalen en noden van je volk. Van het verbinden van mensen en bevolkingsgroepen over grenzen heen. Van het laten shinen van elke onderdaan, het beste in elk van ze naar boven haalt.
Er zijn ook zeven hoofdzonden. Niet dat we je verdenken om je ook maar aan een enkel exemplaar schuldig te maken. Je bent superbeleefd en hebt de etiquette stevig onder de betrouwbare prinsessenknie. Elke aanspreektitel, tafelritueel, aanvaarding of afwimpeling van een dans, het heeft wellicht geen geheimen meer voor je. En toch zouden we het niet erg vinden indien je ook zou leren om wat buiten de lijntjes te kleuren. Dan bedoel ik niet dat we je op een korrelige boulevardbladfoto al tongzoenend willen betrappen met een dubieus heerschap. Evenmin wachten we op een neuspiercing of vlindertattoo – hoewel het je best goed zou kunnen staan. We kijken eerder uit naar meer hart en spontaneïteit op de koninklijke tong. Durf wat meer dan de politiek correcte en voorspelbare zinnen, zoals exemplaren die beginnen met “ik vind dit zeer interessant”, “zeer mooi“ of “zeer belangrijk“. Zeg in plaats daarvan dat de haartjes op je armen komen recht te staan. Of dat je weggeblazen bent en nog steeds aan het wowen bent. Iets “belangrijk” vinden: nog zo’n dooddoener. Als het dat daadwerkelijk is, stel dan dat we geen seconde langer mogen wachten met die eerste stap daarvoor te zetten. Vraag wat daarvoor nodig is en laat ze je op de hoogte houden. Word een inspirerende powervrouw, niet door je kroon maar door je charisma. Een natuurlijke leidersfiguur. Glamoureus, warmhartig, lentefris en competent.
Men zal veel van je verwachten. Duizenden handen zullen moeten worden gedrukt, talloze bezoeken afgelegd, glimachjes geproduceerd, handtekeningen serieel neergekrabbeld, speeches voorgelezen met juiste intonaties. Doe het met toewijding, maar druk je eigen stempel. Breek eens uit. Luister naar je raadgevers en drijf dan toch je zin door, op zijn minst toch af en toe. We willen geen harkerige queen maar hunkeren naar je soepele onbevangenheid, je jeugdige, vrouwelijke touch. Verras ons met een spontane uitspraak. Doe ons lachen met een kwinkslag. Tweet met de regelmaat van de klok iets prikkelend positiefs en vorm dat tegengewicht tegen de Trumps, Poetins, Erdogans en andere stoere jongens van deze wereld waar we niet blijer van worden. Vertel ongefilterd wat spontaan in je opkomt, wat je voelt, alvorens elke zin af te meten aan de wetten van het protocol. Word een koningin van het hart en schitter tegelijk maar lekker op de catwalk van de royals. Maar vooral: blijf altijd jezelf.
We hebben ook niets tegen een creatieve hobby, een coole instagram account of het opduiken van een leuke jongeman aan je zijde. Wat dat laatste betreft, zullen de eerste huwelijkskandidaten binnen niet al te lange tijd discreet naar je toe geschoven worden. Een soort adellijke tinder, met een intelligente posterboyprins als het ideale profiel. Mocht er tussen de aangeleverde kandidaten echter geen relatiemateriaal zitten, geneer je dan niet om ze een voor een weg te swipen en door de paleisramen te turen naar wie daarbuiten zoal rondloopt. Laat je hart spreken. En mocht het moment zijn aangebroken en die zielsverwant zomaar je leven binnenstapt, koester hem dan als een diamant aan je zijde. Laat hem niet in je schaduw blijven sudderen en op commando een tandpastaglimlach produceren wanneer het moment dat vereist. Laat hem niet eeuwig blijven zoeken naar een rol van betekenis, maar laat hem evenmin haantje de voorste spelen. Jij bent en blijft de numero uno, de koningin. Samen vinden jullie beslist het juiste evenwicht. Laat ook daar de liefde regeren.
Ja, het is best veel. Alweer geen nieuws. Sinds vandaag weten we dat je er klaar voor bent. Al deze raadgevingen heb je niet meer nodig. Je zal je eigen weg gaan. De weg van Elisabeth. Zoals het hoort.
Laat me besluiten met je nogmaals proficiat te wensen met je achttiende verjaardag, een van de prettigste mijlpalen uit een mensenleven. Geniet er met volle teugen van, blijf jezelf en sla je vleugels uit! Je bent er klaar voor. Wij ook voor jou.
Op het strand heerste een gezellige drukte. Bikini’s werden zonwaarts gericht en om het halfuur opnieuw in een betere stelling gebracht, als betrof het een automatische, synchrone afstelling van honderden zonnepanelen. Een broer en een zus plikplokten met houten paletten een geel balletje heen en weer, kregen ruzie over de score en gaven er dan maar de brui aan. Een jobstudent ploegde met zijn ijskarretje doorheen het mulle zand voorbij een likkebaardend kroost, dat ondanks theatraal gejengel bot ving bij de ouderlijke macht. Een redder met geblondeerd haar en een Baywatch glimlach overschouwde zelfzeker de waterlijn, waar tientallen strandgangers pootjebaadden, al dan niet selfies nemend in wisselende poses en bezettingen, of zich waagden aan een genoegzame plons. En ik, ik sloeg net op mijn strandzetel de volgende pagina van mijn Stephen King om, toen het ondenkbare gebeurde.
Iedereen keek naar de zee of naar elkaar, sommigen veerden recht en tuurden naar de gezapig aanrollende golven. Niemand begreep waarom de zee plots niet meer klonk als de zee maar zich hulde in compleet stilzwijgen, alsof iemand op het strand haar met een afstandbediening op mute gezet had. Rondom mij begon iedereen zenuwachtig te praten, als om te controleren of er uberhaupt nog iets te horen viel. Gelukkig wel, leek iedereen te denken, en ze bleven praten alsof ze geloofden dat ze hiermee het onheil konden bezweren en de zee zo dadelijk haar gebruikelijke roffels na een welverdiende pauze zou hernemen. En ook de meeuwen krijsten nog, ook al scheerden ze laag over onze hoofden en leken ze net als wij uit hun gewone doen.
“Wat krijgen we nu?”
“Holy shit!”
“Dit kan toch niet?”
“Merde alors.”
Handen werden voor monden geslagen, kinderen in allerijl uit het water geschept, redders spraken koortsachtig in walkietalkies en gebaarden dat iedereen onmiddellijk de zee uit moest. Terwijl iedereen nog volop discuteerde over het bizarre voorval en zich afvroeg of er toch geen logische verklaring voor te vinden was, steeg ver aan de horizon een enorme watermassa op. Een gigantisch containerschip werd als een speeltje omhoog getild, misschien wel even hoog als de Appletize toren van Oostende die je van hieruit goed kon zien, waarna de containers als legoblokjes in de voortrollende tsunami werden geworpen. Op het strand werd bij die aanblik gegild en geschreeuwd en vooral gerend alsof het leven ervan afhing. Dat deed het ook, besefte ik, maar ik bleef koppig op mijn strandzetel met de Stephen King op mijn schoot en observeerde minutieus wat er gebeurde, als een oorlogsreporter die zo dicht mogelijk bij het front verslag wilde blijven uitbrengen van de esbattementen. De imposante watermuur, die me aan een mobiele versie van de Niagara watervallen deed denken, naderde razendsnel en geluidloos, alsof het oorverdovende gedruis ergens achter de golven was blijven hangen. Nog meer schepen werden afhankelijk van hun grootte simpelweg opgeslokt, omhoog gehesen als betrof het een spectaculaire rit in een achtbaan of geknakt als lucifers. Boven de zeespiegel trilde de lucht zoals bij een bloedhete dag in de woestijn, zodat je maar moeilijk kon zien dat boven de zee een zwarte vlek ontstond. Vogels, zo bleek, die massaal waren samengetroept en de tsunami landwaarts trachtten voor te blijven. Of waren het zwarte kraaien die haar net triomfantelijk escorteerden? Links en rechts van mij stoven de mensen van het strand. Kinderen werden, indien klein genoeg, in de armen en tegen de borst geklemd, huilend aan de arm meegesleurd of onophoudelijk aangemaand om in het spoor van hun paniekerige ouders te blijven. Hier en daar viel iemand, vertrappeld door de uitzinnige menigte. Wie te oud en sowieso niet goed te been was, strompelde voor wat die waard was, zij vielen als eersten ten prooi aan de op hol geslagen mensenmassa. Een jongen werd opzij geduwd en belandde pardoes bij me op de strandzetel. Zonder me een blik te gunnen, laat staan een snelle sorry te overwegen, veerde hij terug recht en trachtte net als duizenden anderen de stranddijk te bereiken. Dat was het moment dat ook het geluid van de mensen wegviel. Geen gil meer, geen onbedaarlijk huilen of geschreeuw meer, niets. Het strand was nu nagenoeg leeg en als ik inschatte hoe lang het nog zou duren eer de tsunami het land zou bereiken, zette ik in op minder dan een halve minuut. Toen zwegen ook de meeuwen.
Tot mijn verbazing was de arrogante redder met de blonde, geföhnde manen aan de vloedlijn blijven staan, als enige. Hij staarde naar de muur van water die op hem en mij en iedereen afkwam, zijn voeten lichtjes uit elkaar in het zand geplant, alsof hij zich schrap zette tegen wat komen zou. Hij vond nog net de tijd om zich te ontdoen van zijn reddersoutfit, tot hij enkel nog gehuld was in een soort groteske slip die ik eerder bij sumoworstelaars gezien had, met een brede stringband die zijn billen in twee halve manen splitste. Op zijn rug prijkte een grote tattoo van een mannenhoofd met lange haren. Het zou een Christusfiguur kunnen geweest zijn, maar evengoed Kurt Cobain of Che Guevara. Met nog een paar seconden respijt hief hij beide armen ten hemel in een grote V, alsof hij geloofde hiermee het aanstormende gevaarte te kunnen bezweren. Achter ons was de stranddijk ondertussen zo goed als leeg gestroomd, op een paar onfortuinlijken na die waren gestruikeld en half of helemaal vertrappeld achterbleven, zieltogend hengelend naar hulp.
Dit was nu de situatie: een volslagen stilte, een nagenoeg leeg strand en een wel honderd meter hoge muur van water die zo dadelijk de hele kustlijn zou verorberen als betrof het een amuse gueule bij een glas Aperol Spritz. Het eerste slachtoffer zou de schlemielige redder worden met ikzelf als waarschijnlijke tweede. Het liep anders. De watermuur, die bij nader inzien eerder tweehonderd dan honderd meter hoog was, kwam vlak voor de redder tot stilstand. Hij leek in opperste concentratie en maakte enkele bewegingen die ontleend leken aan karate, taichi, qi gong en alles daartussenin. Hij liet zijn armen ietwat zijwaarts zakken als overwoog hij een groepsknuffel met een denkbeeldige schare gelijkgezinden en keek achterom, recht naar mij. Daardoor verslapte zijn aandacht en leek de watermassa elk moment haar moorddadige tocht te zullen hervatten.
‘Magnum!’ hoorde ik iemand roepen, het eerste geluid sinds elke klank was weggevallen. Was dat de naam van de redder, vroeg ik me af. Die naam deed me denken aan een Griekse of Romeinse God en misschien was Magnum wel, indien niet de zoon, dan toch het hulpje van Poseidon, de god die sinds mensenheugenis de oceanen beheerste, toch? Of was het de jaren tachtig detective met de borstelige snor, die zijn Amerikaanse speelterrein even had ingeruild voor een levensbelangrijke klus aan de Belgische kust?
‘Magnum!’ weerklonk het opnieuw. De mysterieuze redder met de al even geheimzinnige naam concentreerde zich gelukkig opnieuw op het gevaarte, dat hem de ene keer plagend naderde en dan weer een halve meter achteruit week. Tot mijn ontsteltenis keek Magnum opnieuw naar me om en zag daardoor niet dat een zeemonster met een afschuwelijke kop en een bek vol vlijmscherpe tanden uit de watermuur tevoorschijn piepte, als een acteur die vlak voor de voorstelling zijn hoofd even tussen het gordijn steekt om poolshoogte te nemen van het publiek.
‘Magnum!’ riep ik nu zelf om hem te waarschuwen, maar de redder leek zich van geen kwaad bewust. Het monster toverde een gigantische tong uit zijn bek tevoorschijn.
‘Magnum!’ riep ik nog een laatste keer uit alle macht, maar het was al te laat. Het zeemonster lepelde de redder simpelweg als een tussendoorhapje naar binnen, waarna de watermuur meteen weer in beweging kwam en ijlings op me afraasde, dit keer wel met een oorverdovend gedruis, alsof met de redder ook de mute verdwenen was. Ik schoot wakker, badend in het zweet, terwijl de Stephen King op en neer deinde op mijn onrustige buik.
‘Ja, zeg, meneer, ik heb u wel gehoord, hé,’ zei de duidelijk geamuseerde ijsventer, ‘maar wil u nu een Classic of een met nootjes?’
Dilemma in mijn hoofd. Een buurtbewoner wil ten strijde trekken tegen het gemeentebestuur en ik weet niet wat ik ermee aan moet. De inzet is de verkeersoverlast. Die komt van een drukke verbindingsweg, die dwars door het dorp van Pellenberg loopt. Voor het protest valt iets te zeggen. Buurgemeente Bierbeek heeft besloten om een parallele verbindingsweg te beperken tot lokaal verkeer, gecontroleerd door camera’s met nummerplaatherkenning. Geen ontkomen aan dus. Het gevolg laat zich raden: nog meer verkeer door Pellenberg. Ondanks dat ik aan de bewuste weg woon, heb ik er persoonlijk niet zoveel last van. Mijn hersenen hebben blijkbaar geleerd om het geluid te negeren. Wakker word ik er zelden van, hoe druk het ook is. Waar je de aandacht op richt, wordt altijd groter. En ook omgekeerd. Dus. Anderzijds is er wel die onrechtvaardigheid. Bierbeek denkt “Not in my backyard”, terwijl Lubbeek het niet al te veel lijkt te kunnen schelen. Wanneer iemand pakweg om een beter en geluidsarmer wegdek vraagt ter vervanging van die afgeschraapte betonplaten, claimen ze dat er geen geld is. Of toch geen geld voor Pellenberg. Maar zelfs dat kan me niet echt op de barricades hijsen. Ben dan ik te onverschillig of te conflictvermijdend, vraag ik me af.
Wat me in de verkeerskwestie voornamelijk triggert, is eerder de bedenking dat we met zijn allen massaal die broeikasgassen blijven uitstoten, met de Pellenbergse ochtendspitsen als perfecte reminder. Business as usual, tegen beter weten in.
Ondertussen polariseert de klimaatdiscussie steeds verder. De wetenschap zal wel een antwoord zal vinden, orakelen de optimisten. Als we niet onmiddellijk een doortastend klimaatplan implementeren, wacht ons een armageddon, stellen de klimaatactivisten daar verontwaardigd tegenover. Ondertussen worden her en der nog maar eens hoogste temperaturen ooit gemeten en ook op andere vlakken slaat in de wereld de vlam in de pan. Een gigantische wolk van angst en kwaadheid lijkt over de planeet neer te dalen, hoezeer we ook ons best doen om die te onderdrukken of de andere kant op te kijken. Maar terwijl er hevig aan de boom geschud wordt, wordt de ziel wakker. In moeilijke tijden worden de grootste spiritele lessen geleerd, fluistert ze. Soms aan sneltempo. Hoe warm het ook wordt, de ziel heeft vooralsnog geen airco nodig. Wij wel, zij het dan vooral om onze gedachten af te koelen en te kijken wat we met deze situatie te doen hebben. Handelen vanuit liefde vinden we dan snel te wollig klinken, maar mocht iedereen de planeet als een levend wezen zien en niet als een manipuleerbaar, chemisch laboratorium, kwamen we al een eind. De Aarde behandelen zoals we zelf willen behandeld worden. Klein beginnen en dan steeds verder gaan, tot ons bewustzijn kantelt in een richting waarvan we niet wisten dat we die in ons hadden. Toch blijft het een worsteling, ook voor mij. Ik sorteer als gek, neem in een wegrestaurant een servetje in plaats van drie en doe verplaatsingen van minder dan twintig kilometer bijna altijd per fiets. Tegelijk neem ik op andere momenten wel vrolijk de auto en zit meer dan een keer per jaar op het vliegtuig. Ik maak me geen illusies: die harde lessen komen er sowieso aan en ze beïnvloeden ons nu al meer in slechte maar ook goede zin. Ja, beslist ook de goede zin. Alleen haalt dat zelden het nieuws, de ziel is nu eenmaal geen podiumtijger. De enorme veranderingen zullen we beslist niet prettig vinden, maar de ziel zal in haar nopjes zijn. Laat maar komen, die bewustzijnssprong.
En Lubbeek, doe alsjeblieft iets aan die verkeersellende.
‘Ze zijn geland! Ze zijn geland!’ Vader, ondertussen bijna vijfentachtig, herinnert het zich alsof het gisteren was. Een dorpsgenoot had het grote nieuws opgepikt door op zolder te luisteren naar de krakende nieuwsberichten op zijn verboden radiootje. Als een lopend vuurtje ging het beste nieuws sinds tijden van mond tot mond. Op minder dan een uur was de volledige Westhoek op de hoogte. Een dikke maand na pa’s tiende verjaardag ziet hij de tanks triomfantelijk over de kasseien van de dorpsstraat denderen. Erbovenop een stel uitgelaten Canadese soldaten, die strooien met kushandjes en souvenirs. Het moment blijft voor altijd in pa’s geheugen gegrift. Tot op de dag van vandaag is zijn erkentelijkheid tegenover Britten en Amerikanen tastbaar. De ene keer was de oorlog voor hem een spannend jongensavontuur, op andere momenten liet het diepe littekens na. Niets zou meer bepalen wie hij is geworden dan die vier heftige jeugdjaren.
In maart van dit jaar bezoek ik samen met hem het D-Day museum in Portsmouth. Nauwelijks een detail dat hij nog niet wist. Wie op welk strand is geland, met welk succes of welke tegenslagen. Op Omaha Beach waren de verliezen zwaar, benadrukt hij met een ernstige frons op het gelaat. We kijken in een landingsvaartuig waarin het kritieke moment mits een 3D-projectie weer tot leven wordt gebracht. Soldaten met gespannen gelaatstrekken horen hoe de golven wild tegen het landingsvaartuig aanklotsen. Met tussenpozen weerklinkt mitrailleurvuur, gevolgd door ijzingwekkende kreten. Dan gaat de laadklep naar beneden en barst de hel los. Uiteindelijk zal het goede kamp het halen, anders hadden we hier vandaag niet gestaan.
Ik vraag me af wat het allemaal met me doet. Hoe ervaar ik het D-Day gebeuren? Uiteraard ben ik gefascineerd en verbluft door deze legendarische episode uit WOII. Natuurlijk vind ik het ontzagwekkend, als in “Lord of the Rings”, waarbij je op voorhand weet dat de goeden het zullen halen van de slechteriken en een geduchte tegenstander het alleen maar heroïscher zal maken. Maar het is niet de heldhaftigheid die zal blijven hangen. Het is iets anders.
In het museum in Portsmouth wordt mijn aandacht eerst getrokken door de zogenaamde “Hobart’s Funnies”. Dat zijn omgebouwde tanks die op D-Day allerlei speciale klussen moeten opknappen. Een resem tanks krijgt een soort gigantisch, opblaasbaar reddingsvest, zodat ze een stuk door zee kunnen ploeteren tot ze op het strand gewoon weer met hun rupsbanden aan het rollen kunnen. Andere krijgen een installatie waarmee ze een soort tapijt kunnen uitrollen over het strand, zodat camions zich niet zullen vastrijden. Nog een andere kan in een paar seconden een overbrugging plaatsen over een diepe gracht. De creativiteit spat van de militaire plannen, ingenieurs kloppen overuren. Ze bouwen onderdelen voor een kunstmatige haven die als een Ikea bouwdoos naar de overkant verscheept kan worden en daar in elkaar gezet. En hoe op voorhand die vitale bruggen innemen? Waarom niet met grote zweefvliegtuigen volgepakt met special forces, die simpelweg vlakbij in een wei zullen landen?
Na de onstelpbare fontein van creativiteit beginnen me nog meer dingen op te vallen, zoals hoe er wordt samengewerkt als nooit tevoren. De geallieerde landen vinden elkaar voor wat de grootste operatie van WOII zal worden. Het beperkt zich lang niet tot grote kleppers Amerika, Engeland en Canada. Ook Frankrijk, Nederland, België, Denemarken, Tchechoslovakije, Polen, Griekenland en Noorwegen zijn betrokken. Internationale samenwerking claimt een nieuwe dimensie. Ook de logistiek is gigantisch. Hoe scheep je op enkele uren meer dan 150.000 man in, breng je 6.500 vaartuigen in stelling en stuur je 11.500 vliegtuigen de lucht in? Ongezien. Een organisatorisch huzarenstuk.
Maar machtsontplooiing is niet voldoende. Is iedereen gemotiveerd en bezield genoeg om het doel te bereiken? Op de vooravond houden de bevelhebbers gedenkwaardige toespraken. ‘De ogen van de wereld zijn op jullie gericht,’ spreekt Eisenhower de troepen toe, terwijl ze gespannen maar ademloos aan zijn lip hangen. ‘De hoop en de gebeden van alle mensen die naar vrijheid verlangen, varen samen met jullie naar de overkant. Ik heb volledig vertrouwen in jullie moed, toewijding en talent. We gaan voor niets minder dan de overwinning.’ De “yes you can” van Eisenhower is lang niet de enige verbale opsteker. Op 6 juni spreekt de Engelse King George VI, de koning die zijn stotterprobleem overwon, door de radio tot de natie: ‘Op dit historische moment is niemand van ons te bezig, te jong of te oud om deel te nemen aan een nationale en mogelijks wereldwijde gebedswake, terwijl de grote kruistocht onverminderd verdergaat.’ De spirituele of religieuze dimensie ontbreekt niet.
Mijn conclusie is simpel. Hoe onoverkomelijk het doel ook lijkt, succes is gegarandeerd als je tienduizenden mensen kan laten samenwerken over landsgrenzen heen, als je creatief en organisatorisch talent rond een tafel kan samenbrengen, als je de grote middelen kan mobiliseren en als je iedereen rond dat grote doel weet te bezielen. D-Day zou de inspiratie kunnen zijn om de grote, grensoverstijgende uitdagingen van deze tijd aan te gaan, zoals de klimaatopwarming of de plastic afvalberg, om er twee actuele te noemen, misschien getriggerd door iemand die op een dag luidop durft zeggen: ”I have a dream for a new D-Day.” Deze keer niet voor een oorlogsexploot, maar voor een vredevol doel. Om dit levensgrote probleem eindelijk aan te pakken en daarna hetvolgende actuele vraagstuk, om zo, na de successen van enkele indrukwekkende D-Days, het bewijs te leveren dat een betere wereld daadwerklijk mogelijk is. Een nieuwe D-Day als het begin van een positieve spiraal naar een nieuw en ethischer bewustzijn. Dat zou pas het ultieme eerbetoon zijn voor die legendarische gebeurtenis van 75 jaar geleden, toch?
Moederdag. Overal zie je rozen of orchideeën uit opgepoetste auto’s stappen. Verwachtingsvol stevenen ze af op de voordeur van ouderlijke huizen, wachtend op een gulle glimlach en dat eeuwige “had je echt niet hoeven doen”. Maar je bent al jaren niet langer de drager van dergelijke liefdesbetuigingen op moederdag. Want ze is er niet meer.
Natuurlijk gun je alle levende moeders ter wereld dit ultieme eerbetoon, dit familiale ritueel waarbij de belangrijkste liefdesband die zonen en dochters ooit zullen hebben onvoorwaardelijk gevierd wordt. Nooit zullen moeders het risico lopen om het voorvoegsel “ex” te worden toegedicht en mensen die zich daartoe zouden durven verlagen, weet je, hebben zowel verstand als ziel verloren.
Wanneer je zelf kinderen hebt, weet je dat datzelfde ritueel zich op moederdag weer zal voltrekken. Hun zoenen, boeketten en hun mond vol mooie woorden zullen je vullen met een warme gloed. De pijn om het ontbreken van je eigen moeder zal naar de achtergrond verhuizen, maar helemaal weggaan doet hij niet. Een pak moeilijker wordt het wanneer door de omstandigheden elk vieren op moederdag ontbreekt. Dan hoor je mistroostig hoe bij de buren cavaglazen worden aangetikt, zie je door het raam hoe de aardbeientaart versneden wordt op de tafel die zindert van familiaal geluk. Maar jij, jij diept voor de zoveelste keer de koekendoos met oude foto’s op uit de kast met het schurende scharnier, en terwijl facebook overspoeld wordt met foto’s van breedlachse moederkaken en kinderarmen die daarbij als grijpkranen achter haar rug worden gehouden, grasduin jij door de herinnering van jouw vervlogen moedertijden.
Natuurlijk kan je nog steeds in gedachten tot haar praten. Je kan nog steeds bloemen voor haar neerzetten op diezelfde kast waar ze jou vanop een foto trouw blijft toelachen, zoals ze dat als geen ander kon. Natuurlijk kan je dat mooie gebedje voor haar doen of je troosten met de gedachte dat iemand pas vergeten is, wanneer die uit je gedachten en je hart is. Dat zal nooit gebeuren. Maar ze is er niet meer.
Je mist de geur van haar gerechten, die je geblinddoekt en beter dan een hondenneus herkennen zou. Je mist de noeste pedaaltred en het ritmisch buigen van haar frêle schouders, telkens ze jouw jonge, onbeholpen jij naar school toe peddelde. Je mist het timbre van haar alles-komt-altijd-goed stem, die je feilloos kon vinden temidden van massaal geroezemoes. Nooit zal je nog je getormenteerde hoofd kunnen begraven in haar troostende schoot, je berg liefdesverdriet met een simpele aai voelen reduceren tot een vage kras in de capriolen van je levensloop. En wanneer je je afvraagt welke weg je morgen in te slaan hebt, zal je niet meer verrast worden door haar wijze levensraad, door dat ene zinnetje dat je donkere hemel instant aan de horizon deed opklaren. Want jouw moeder was een magiër.
Wanneer de angst je om het hart sloeg, werd ze een onineembare vesting, veilig voor donder en bliksem, voor elke onverlaat die je kwetsen wou. Ze genoot van je talenten die bedeesd hun hoofd boven water staken en ze zou niet stoppen met applaus tot je fier durfde waterskiën op de ontdekking van je kunsten. Ze danste doorheen je leven als een toverfee, plaveide de weg naar wie je ontegensprekelijk worden wou. Je moeder was je vurigste pleitbezorgster, jouw heldin in bange en uitbundige tijden.
Maar je werd ouder en ontdekte dat ook moeders niet perfect zijn. Ze lieten je niet los wanneer je daar klaar voor was. Ze worstelden zelf wel eens met het leven en soms ook met jou. Maar je herinnert je het gemak waarmee ze jou vergaven, wanneer dat nodig bleek. Hoe makkelijk werd het daardoor niet om ook haar te vergeven en haar bij ontij te omringen met diezelfde moederlijke koestering, waarmee ze jou lange jaren had bejegend.
Daarom schenk je op moederdag toch een glas uit bij haar foto. Zonder haar zou jij en je wereld niet bestaan. Voor zoveel schoons doe je op deze dag een diepe buiging en vul je de ruimte met je puurste dankjewel. En wanneer buiten een zoveelste ruiker naar een moeder wordt gebracht, weet je dat die altijd ook een beetje voor je eigen moeder is.
55, het leek een verjaardag als een andere. Je vulde de dag met het liken van felicitaties op je tijdlijn, je schaterde om die te gekke verjaardagsballon en bedacht een paar catchy oneliners na de prosecco in dat Italiaanse restaurantje. Na die dag zou je weer gewoon meanderen doorheen de bochten van de tijd, gezapig of gezwind, passioneel of zen. Pas later zou je die mysterieuze roep horen echoën tot diep onder je huid. De roep van 55.
Het begon met het besef dat je nog vitaal bent, maar niet meer oneindig lang zoals je een paar jaar geleden nog vermocht te denken. Misschien had je een zuinige glimlach om de lippen omdat je alles op een rijtje hebt, omdat het plaatje klopt. En dan toch dat onverklaarbare gemis. Misschien werd je overvallen door een stoet aan melancholische gedachten, dat vroeger dat niet meer terugkeert, steeds verder van je afdrijft. Genadeloos worden de herinneringen steeds meer herinnering, als schepen die flirten met de horizon en verstoppertje spelen in de plooien van de tijd. Maar pijn blijft pijn en momenten van vervulling blijven dat evenzeer, en tussen die twee schrijf je moedig verder het verhaal van je leven.
In de trein tussen Mechelen en Leuven bedacht ik me dat heel wat mensen een voorkeur hebben over hoe ze willen zitten, met de blik in de rijrichting of liever andersom. In het eerste geval zie je wat er komen gaat. Het komt op je af en snel, maar je bent niet verrast. Je herkent de daken, de rommelige tuinen, de schreeuwerige graffiti. Op het voorbijflitsende kerhof kijk je een fractie van een seconde naar die feloranje bloemen bij dat graf. Ooit zal zo’n plek in de aarde je deel zijn, maar nu nog niet en je slaat de bladzijde van de krant om. Kim Kardashian heeft weer wat uitgevreten.
De mensen met de rug naar de rijrichting zijn van een andere soort. Hun mijmeringen verbroederen met de landschappen die aan hen voorbijglijden. Ze kijken niet, ze schouwen, verrast en verwonderd naar wat zich aandient, als een gigantisch oosters tapijt dat zich aan hun voeten uitrolt. Ze hebben diezelfde oranje bloemen opgemerkt en vragen zich af wie ze daar met zoveel liefde heeft gelegd. Pas wanneer de trein vertraagt geven ze zich rekenschap dat ze op een nieuwe bestemming zijn aangekomen.
Wanneer je 55 wordt, voel je de roep om even uit die trein te stappen, in welke richting je ook zat. Die grote eik nodigt je uit om plaats te nemen aan zijn wortels. Die kapel opent haar deur voor een moment van stilte in jezelf, of je wandelt langs een eindeloze kustlijn. Het zand vertraagt je, draagt je. Nu de kans groot is dat je al een eind in de tweede levenshelft bent aanbeland, borrelt de vraag op: wat is de betekenis van mijn leven? Is het dit nu? Ben ik oké met dat huis of appartementje, die inkomsten of het gebrek eraan, de citytrips of reizen naar de zon, die nieuwe pensioenleeftijd, hospitalisatieverzekering of dat spaargeldrendement, met het onvermijdelijke settelen van de kinderen, elk met hun eigen vreugdes en besognes? Wil je stilaan voor anker in de veilige haven of hoor je integendeel nog steeds de lokroep van de zeven zeeën?
55, een nieuwe dimensie klopt aan de deur. De materiële demonen wijken schuchter voor de verlangens van de ziel, voor wat er in je leven nog echt toe zou doen. Ze kloppen op de deur, niet fors, eerder uitnodigend. Misschien moet je nog een zeurende, emotionele pijn in het reine brengen. Diep vanbinnen weet je dat de tijd de wonden niet heelt, ze hooguit maskeert, wat ze ook beweren. Als je dat rugzakje eindelijk kan afleggen, weet je, zal je iets gedaan hebben dat je ziel al lang heeft ingefluisterd. Maar je hoorde het niet. Tot nu.
Daar zal de ziel het niet bij laten. Ze weet dat je op 55 eindelijk tot spirituele ontvankelijkheid bent gekomen. Niet dat het er voorheen niet was, misschien al heel lang en sterk, misschien ook helemaal niet. Het verschil is dat je haar nu eindelijk au sérieux neemt, een drang voelt om er meer naar te gaan leven. Die droom die je al lang heimelijk deed glimlachen. Tangodansen zoals in de salons van Buenos Aires, bloemschikken, schrijven, schilderen of simpelweg met je nieuwe, electrische fiets elk bijzonder hoekje van je streek verkennen. Je wil niet alleen meer tijd maken voor jezelf en je diepere verlangens, evenzeer wil je meer verbinding gaan maken met die ander, met je partner, vrienden, collega’s, en dat op manieren die de gebruikelijke praatjes tussen jullie overstijgen, die hem en haar veel meer raken, zoals ook zij jouw snaren meer weten te beroeren. Je wordt een spannende collega in een nieuwe zoektocht waarvan niemand de bestemming kent. Je kijkt naar de sterrenhemel die je lang niet meer geboeid heeft en beseft plots de magie en grootsheid van dat universum, van die schitterende, blauwe planeet waarop we nog een tijdje mogen leven. Je wil meer zorg voor haar gaan dragen, meer tijd in de natuur doorbrengen. Steeds weer laat ze die onverklaarbare rust over je neerdalen, omhelst ze onvoorwaardelijk je zorgen en je dromen en geeft je geheime raad.
Je wil leren om dankbaarder te zijn, in eerste instantie omdat je lichaam je al tot hier gebracht heeft, tot die volle 55 levensjaren. In tijden van ziekte heeft het er alles aan gedaan om je weer gezond te krijgen, terwijl je hart nooit versaagd heeft om verder te kloppen. Zonder staking of pauzetoets heeft ze ondertussen de kaap van de twee miljard slagen gerond, telkens die kleppen open en weer dicht, trouw en gedreven het bloed door je aderen pompend. Als er iets is waarvoor je na al die jaren dankbaar kan zijn, dan wel dat. En dankbaar voor die ander, die er voor je is, of is geweest. Voor alle liefde die je hebt ontvangen, nog steeds.
In de trein daagde het me plots dat het getal 55 zijn eigen code herbergt. Net zoals we de 5 beginnen te schrijven met het bovenste streepje, van rechts naar links, zo zijn we ons leven ingestapt. Het bovenste, horizontale streepje symboliseert onze jeugd, waarin we onstuitbaar het leven tegemoet zijn gesprongen, enthousiast, doelgericht en met teder geweld. Toen kwamen de eerste harde lessen, zochten we een richting in ons leven, met vallen en opstaan. We botsten op de eerste muren. In wat we zo graag wilden doemde een onoverkomelijke hindernis op, of kwamen we erachter dat het toch dat niet was. Momenten van ontgoocheling, frustratie, verdriet. Beproevingen in de liefde. Schaakmat in dat project, in die job. Het was toen dat je een bocht van 90 graden nam. Dat is het tweede, kortere streepje van de 5, het verticale streepje naar beneden. Je had de wind in de zeilen, een nieuw elan en ook dat bleef niet duren. Dit keer stuurde je sneller bij. Je was al wat ouder, wat wijzer en kordater. De tweede negentiggradenbocht van het getal 5 was een feit. Dit keer leek je leven beter op de rails, of toch weer niet. Die tweede bocht symboliseert al dat geslinger op je levenspad, van je twenties tot je fifties. Feit is dat het traject steeds beter onder controle leek te komen, tot het langzaam begon af te buigen naar beneden, naar die halve cirkel van de 5. Nog niet zo lang geleden, een eeuw of misschien twee, was de eindbestemming niet meer zo veraf. Tijdens mijn jonge jaren leek 60 al heel oud. 60, dat waren de gepensioneerden, voor wie 70 al onverhoopte blessuretijd was. Dat is niet langer zo. Na 55 zingen we het nog makkelijk 25 jaar uit, vaak langer. Dat is althans onze hoop.
Op die extra tijd had het getal 5 niet gerekend. Vandaar dat haar laatste halve cirkel nu verder blijft groeien, eerst tot een volledige cirkel en dan met nieuwe cirkeltjes steeds verder naar binnen, als een labyrint van Chartres waarin we evolueren naar een sacraal midden. Dat is het geschenk van de huidige tijd, dat het ons gegund wordt om steeds dieper naar onze essentie af te dalen, naar het hart der dingen. Het kan een periode van ongekende transitie en innerlijke groei zijn en nooit heeft het zich zo op een schoteltje aangediend. We hebben de bal slechts in te koppen.
Steeds meer mensen komen hierachter en geven de geheime boodschap door, zodat ze niet langer geheim is maar een nieuw, collectief bewustzijn op aarde creëert, gevoed door introspectie en spiritualisatie, door verbinding van hoofd met hart, door het vinden van onszelf in de ander als spiegels van de ziel. Het is geen toeval dat het getal 55 ons daarop wijst, niet een keer, maar tweemaal, als een wake-upcall die een bijzonder gesternte over ons leven schuift. Vanaf 55 begint de beste periode uit je leven, waarin je eindelijk vindt wie je in werkelijkheid bent.
De trein stopt, ik stap uit. ‘Ik ben 55,’ wil ik uitroepen, alsof ik het groot lot gewonnen heb, terwijl de mensen op het perron me vreemd aankijken. Tot de dag dat ook zij die verjaardag zullen vieren en op hun beurt worden ingewijd in het Grote Geheim van 55.
De vraag houdt me bezig vanaf de eerste, schokkende berichten. Niet hoeveel schade er is, niet wie er verantwoordelijk is of hoe de pompiers de brand pas diep in de nacht bemeesterd hebben. Wat in in mijn hoofd gonst is: WAAROM? Wat betekent het? Aanvankelijk vind ik geen antwoord. Ik ga een dagje werken, laat het even los, tot het plots binnenkomt. Niet als een beredeneerd inzicht, eerder als een heldere flits. Hoe kon ik er al die tijd naast kijken?
De kathedraal van Notre Dame de Paris is een zogenaamd stillpoint. Een stillpoint is een energetische plek middenin een raderwerk van beweging waarin alles tot stilstand – en stilte – komt. Tegelijk is het een centrum die de beweging weer op gang brengt. Een dans die ingetogen vertraagt en daarna weer aanknoopt met creatieve uitbundigheid. Het is een mysterieuze intelligentie die zorgt voor de balans tussen yin en yang, tussen zijn en doen, tussen mannelijk en vrouwelijk. De Notre Dame de Paris is zo’n krachtplek.
Parijs mag dan wel de stad van de liefde genoemd worden, het is ook een miljoenenstad met haar dagelijkse, onbeschrijflijke hectiek, waar een zee van mensen in de kille ochtend door het straatbeeld krioelt, terwijl toeterende auto’s zich als langgerekte, mechanische linten doorheen straten en tunnels wringen. Parijs is een microcosmos van de huidige maatschappij: snel, nerveus, vluchtig, oppervlakkig. We hebben niet veel tijd en doen altijd door. We willen meetellen, gezien worden, scoren. En net middenin die waanzin, op een eiland in de Seine, ligt de Notre Dame de Paris, het stillpoint dat al die beweging absorbeert als een draaikolk naar een putje. Maar het is geen slurpend, zwart gat, het is integendeel een gigantische bron van regeneratie, van contemplatie. Het is het ultieme hier en nu, waar het verleden zich overgeeft en de toekomst zich aandient als een onbeschreven blad. Als we ons een tijdje onderdompelen in die plek, worden we vanzelf weer tot beweging gebracht door iets dat hoger dan onszelf is. Na een bezoekje aan de kathedraal voelen we ons herboren of hebben we een inspirerend inzicht opgedaan. We schrikken op van een wijsheid die een onbekende ons met een mysterieuze glimlach influistert. We voelen plots de wind langs onze huid strijken en ruiken een jasmijngeur zoals we nooit eerder ervaren hebben. Dit is geen romantiek, het is onze ziel die wakker wordt en al onze zintuigen alert maakt. Onbewust voelen de Parijzenaars een onverklaarbare aantrekkingskracht tot die plek. Hun onderbewustzijn weet hoe belangrijk die is, hoe ze vanuit dat epicentrum hun levens voedt en hen leidt naar de essentie in hun leven die ze telkens weer dreigen te verliezen.
Ja, er zijn ook de rijke geschiedenis en fascinerende legendes. Ja, er is ook de Vierge du Notre-Dame de Paris en Maria Magdalena is ook niet weg te denken uit de kathedraal. De moedergodinnen zijn de bakens en hoedsters van deze krachtplek. Ze maken een nieuwe spiritualiteit in ons wakker, die ons onvoorwaardelijk gidst naar ons hart en onze intuïtieve vermogens, waarvan we beseffen dat we het contact – nog maar eens – verloren zijn. De inzichten die ze ons verschaffen zijn soms hard maar altijd liefdevol. Zoals het groeiende besef van de waanzin waarin we zijn terecht gekomen.
De brand van de Notre-Dame houdt ons een genadeloze spiegel voor. Hij symboliseert onze collectieve burn-out: lichamelijk, geestelijk, spiritueel. Het toont het opbranden van de prachtige planeet waarop we wonen, soms letterlijk. Een dag na het inferno mag Greta Thun een korte speech houden in de milieucommissie van het Europese parlement. De plenaire zitting ziet haar liever niet (meer) komen. Tot tranen toe bewogen uit ze haar tristesse over de meedogenloze ontbossing van het regenwoud, de toenemende toxiciteit van de lucht die we dagelijks inademen, de dramatische achteruitgang van insecten en wildbestanden, de verzuring en plastificering van de oceanen en natuurlijk de desastreuze gevolgen van de klimaatopwarming. Er wordt geapplaudisseerd, maar Greta lacht zuinig. Ze vraagt zich af of de mensheid ooit de handen in elkaar zal slaan om het slagveld te keren dat de huidige levensstijl aanricht aan mens en planeet.
De brand toont dat we nog niet echt beseffen dat we onze laatste reserves en die van de planeet aan het uitputten zijn, enkel en alleen om die verwoestende levensstijl vol te houden. We blijven geloven dat het nog wel meevalt, tegen beter weten in. De plekken in onszelf en op aarde die ons tot rust en bezinning kunnen brengen, zelfs die houden het niet meer, lijkt de brand ons te tonen. Een van de grootste, meest symbolische stillpoints gaat in vlammen op, alsof zelfs het vermogen om te kunnen herstellen dreigt aangetast te worden. Net omdat we die boodschap allerminst graag horen, komt hij steeds explicieter op ons af. Niet om ons te tergen, maar om ons wakker te schudden en ons tot een stille revolutie te bewegen, gestuurd door het hart, door de moedergodinnen of door onze diepere wijsheid en spiritualiteit.
De dag na de brand zwaaien allerlei gulle schenkers met honderden miljoenen voor de wederopbouw van de kathedraal. Hiervoor zijn enkele van de rijkste Fransen en Franse bedrijven verantwoordelijk. Maar het is niet de kathedraal die in eerste instantie moet heropgebouwd worden, het is onszelf en de planeet. Wij liggen in onze eigen, verschroeide aarde en moeten een manier vinden om onszelf heruit te vinden, om een diepere laag van ons bewustzijn aan te boren in plaats van een nieuwe laag olie. Alleen dan zullen we als een fenix uit onze as kunnen verrijzen.
Om een glimp op te vangen van wat de Notre-Dame de Paris als stillpoint betekent, neem ik je tot slot mee naar de vijftiende eeuw, toen de Henegouwse componist van polyfonische werken, Johannes Ockeghem, actief werd in de Parijse kathedraal. Onder de indruk van het sacrale karakter en de imposante, heilige geometrieën, schreef hij sommige van zijn beste werken, mogelijks ook zijn Missa Prolationum. Polyfonie vermengt mannelijke en vrouwelijke stemmen samen tot een perfecte balans en harmonie, waarbij de bewegingen zich regelmatig en gezamenlijk neerleggen in stillpoints, alsof Ockeghem perfect de bijzondere energie van de kathedraal begreep. Ook al duurt hetvolgende, magische stukje uit de Missa Prolationum slechts een kleine vijf minuten, let op hoeveel moeite het misschien kost om er rustig bij te gaan zitten en het volledig te beluisteren. Alleen al die observatie is een getuige van de wake-upcall die de vreselijke brand ons voorhoudt. Tegelijk is het een sterk signaal met geweldige kansen voor een nieuw, hoopvol perspectief, door ons geschreven. Het is tijd voor onze verrijzenis, de beste eer die we de Notre-Dame de Paris kunnen bewijzen.
“Untallented losers.” Met dat opschrift op de deur word ik verwelkomd in een Leuvens mannentoilet. Grappig? De spelfout misschien. Had een vrouw nog een eitje te pellen met een etter? En zat het zo diep dat ze maar meteen het volledige mannelijk geslacht op de schop wou? Of is het de benevelde pennenvrucht van een nachtbrakende grappenmaker? Ik kom er niet uit.
Waarom het dan toch blijft hangen? Omdat ik het gehad heb met etiketten. Het typeren van mensen met catchy oneliners of zelfs een enkel woord zit in de lift, meestal in een pejoratieve betekenis. Het gebeurt in de media. Het gebeurt in ons persoonlijk leven. Klimaatdrammer. Haakneusjood. Gelukszoekende migrant. Geitenwollensokkentype. Nerd. Ijskoningin. Nietsnut. Macho. Loser. Het gaat hierbij niet om een occasionele belediging, het gaat om stempels die je op je voorhoofd gedrukt krijgt, vaak een level lang. Het gaat om een etiket.
Zo’n lekker bekkende typering is makkelijk zat. En laf. Als je de definitie van iemand reduceert tot dat ene etiket, sla je twee vliegen in een klap. Het komt in de eerste plaats je gevoel van eigenwaarde ten goede. Wanneer je iemand naar beneden haalt, stijgt je eigendunk zonder dat je er zelf iets voor moet doen. Als iemand afgaat als een gieter in The Voice, genieten we misschien ook wel eens stiekem mee van die neerwaartse duim, van de kandidaat die met de staart tussen de benen moet afdruipen. Psychologisch onderzoek heeft uitgewezen dat het ons een beter gevoel geeft over onszelf als we iemand anders zien mislukken. Dat is niet fraai, maar meestal ook niet overdreven kwaadaardig.
Veel erger is dat je met het toebedelen van een etiket jezelf ontslaat van de taak om de persoon in kwestie beter te leren kennen. Je doet niet langer de moeite om nog maar een glimp op te vangen van al het goede waar die persoon (ook) voor kan staan, naast dat ene aspect. Als je goed zoekt, vind je bij iedereen wel iets waar je hem of haar op kan pakken. Als je alleen maar dat in het vizier houdt, versterkt die ene definitie tot dat eeuwige etiket. Een sticker die er met geen oplosmiddel meer af te trekken valt. Met die mindset houd je het niet voor mogelijk dat mensen veelzijdige persoonlijkheden zijn met meerdere facetten. Je gelooft evenmin dat ze evolueren in de tijd, dat de persoon van nu niet meer degene is van tien of vijfentwintig jaar geleden. Dat hij of zij geleerd heeft uit tegenslagen, mislukkingen of fouten, zodat er vandaag een heel ander iemand voor je staat. Een etiket blijven handhaven is niet veel minder dan karaktermoord. Het gebeurt op de werkvloer, in sociale milieus, op het wereldtoneel. Migranten zijn terroristen en verkrachters. Politici zijn zakkenvullers. Chinezen zijn kopiisten. Langdurig werklozen zijn luiaards en profiteurs. Vrouwelijke managers zijn ambiteuze manwijven. Klimaatspijbelaars zijn marionetten van extreemlinks. Het is voldoende om een enkele persoon te vinden die in de buurt van die omschrijving komt om een hele groep te stigmatiseren. Dat is de truc. Etiketten zijn de brandstof van wij en zij.
Maar misschien is “jij kan dit niet” nog het ergste etiket van allemaal. Je hebt een idee of droom waar je enthousiast over bent, maar het wordt meteen afgeschoten. “Dit is niets voor jou.” “Je moet je grenzen kennen.” “Jij gaan zingen? Je zingt zo vals als een kat.” Het kan ook schrijven zijn, een zaak openen, een studie aanvatten, een cursus volgen, een recept koken, een avontuurlijke reis maken. Wanneer je hart dat sprongetje maakt maar je omgeving meteen brandhout maakt van je droom, ga je twijfelen. Misschien hebben ze gelijk? Kan best, en toch wil je hart dat je het probeert. Omdat het toevallig wel de weg is die je misschien niet de realisatie van die bepaalde droom oplevert, maar wel die van een andere. Omdat het universum nu eenmaal zo werkt. Omdat we geloven in die synchroniciteit. Het toeval dat geen toeval is. In de wijsheid van de ziel, die ons op de achtergrond onvermoeibaar een geweldig leven blijft influisteren.
Daarom moeten we etiketten van ons afgooien alsof ons leven ervan afhangt. Het hangt er ook vanaf. Als we die droom of dat geweldige ideetje niet volgen, gaan we nu al een beetje dood. We mogen zelfs stoppen met tegen dat etiket te vechten. Het houdt het alleen maar in stand, versterkt het nog. We moeten onze eigen weg volgen. Het etiket is een test voor de krijger in onszelf, die ons doorheen het opwindende leven loodst dat we willen leiden.
Toen de jonge Noorse tiener Sigrid naar een workshop songschrijven ging, vonden de cursusgevers haar ideetjes maar niets. “Je moet het zo doen. Niet zo.” Sigrid verliet de cursus en bleef koppig haar eigen ding doen. Ze vond zichzelf allesbehalve een “untallented loser”. Vandaag treedt ze op in heel Europa met haar aanstekelijke electropop. Ze heeft net haar eerste CD uit, allemaal dankzij die “foute” ideetjes van haar. Op de CD staat een nummer dat gaat over de ervaring in de songschrijfcursus. De titel is toepasselijk “Don’t kill my vibe.” Het werd een hit. De song straalt iets universeels uit. Kwaadheid om het etiket. De kracht van de droom. Het geloof in jezelf. Het ware misschien nog net iets beter geweest indien de titel “Can’t kill my vibe” was. Omdat het dan niet langer refereert naar de strijd, naar die ander die zwaait met dat etiket. En toch. Het is goed zoals het is. Net zoals wij.
Recente reacties